4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op een door de politie afgeluisterd telefoongesprek dat verdachte met zijn vriend [naam vriend verdachte] heeft gevoerd op 23 december 2016. In dit gesprek vertelt verdachte aan zijn vriend wat er in de nacht van 12 december 2016 is gebeurd. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij in het gesprek uitsluitend weergeeft wat hij van anderen heeft gehoord, zoals door verdachte ter terechtzitting is verklaard. Uit de in het gesprek gebruikte bewoordingen blijkt in het geheel niet dat hij verklaart wat door een ander aan hem is verteld, maar daarentegen blijkt daaruit dat hij vertelt wat hij zelf heeft gehoord en gezien. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte zich gedurende dit telefoongesprek onbespied heeft gewaand en dat hij weergeeft wat hij op de betreffende avond daadwerkelijk heeft gevoeld en meegemaakt.
Op 12 december 2016 hebben [medeverdachte 1] en zijn (ex-)vriendin [naam ex-vriendin] bij Club Ibiza ruzie gekregen, waarbij [medeverdachte 1] deze [naam ex-vriendin] heeft geslagen. Verdachte, die ook in club Ibiza aanwezig was, is hierna rond 03:50 uur met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de auto van [medeverdachte 2] weggereden. Verdachte was de bestuurder. Vanuit de auto heeft [medeverdachte 1] naar [naam ex-vriendin] gebeld en onder andere gezegd “ik ga je familie ruïneren, ik ga jullie kapot maken”. Uit het hiervoor besproken tapgesprek blijkt dat verdachte dit heeft gehoord. Hij zegt namelijk: “Toen hoorde ik hem tegen haar zeggen: “Ik ga je leven kapotmaken, ik ga je familie kapotmaken””.
De auto is om 04:24 uur gestopt bij een Total tankstation. Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een jerrycan vullen met benzine. Verdachte blijft het grootste gedeelte van de tijd in de auto zitten en stapt slechts kortstondig uit, naar eigen zeggen om een frisse neus te halen. De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte niet wist dat een jerrycan werd gevuld met benzine. Na te hebben getankt rijdt de auto door en parkeert in een straat. Niet veel later wordt geprobeerd brand te stichten in de woning van [naam ex-vriendin] , gelegen aan de [adres PD] . De keukenruit is ingeslagen en in de keuken worden een baksteen in meerdere stukken, benzine en twee sigarettenpeuken aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte is dezelfde avond in de auto van [medeverdachte 2] aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende avond de chauffeur was omdat hij niet dronk, en dat hij niet wist dat er iets ging gebeuren. Hij moest op een gegeven moment langs de weg parkeren, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn weggelopen. Hij heeft bij de auto gewacht tot ze, zeven minuten later, weer bij de auto terugkwamen en hij is toen met hen in de auto weggereden. Hij heeft pas later gehoord dat zij hebben geprobeerd brand te stichten, aldus verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat hij een ‘naar gevoel’ had en dat hij in de auto heeft gezegd: “Stop, ik ga eruit. Ik wil hier niets mee te maken hebben”. Dit wordt bevestigd door [naam ex-vriendin] , die heeft verklaard dat zij tijdens het telefoongesprek dat zij met [medeverdachte 1] voerde, op de achtergrond iemand in de auto dit heeft horen zeggen. Voorts volgt uit het tapgesprek van 23 december 2016 dat verdachte heeft gehoord dat [medeverdachte 1] tegen [naam ex-vriendin] heeft gezegd: “Ik ga je leven kapotmaken, ik ga je familie kapotmaken” en dat er iets met een ‘jerry’ zou gaan gebeuren. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet aannemelijk dat verdachte geen enkel vermoeden had dat er iets vervelends stond te gebeuren.
De vraag die ter beantwoording voor ligt is of verdachte – door ondanks dit vermoeden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te vervoeren – als medepleger van of medeplichtige aan de poging tot brandstichting kan worden aangemerkt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair en meer subsidiair ten laste gelegde, nu geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Het enkel vervoeren van medeverdachten levert een onvoldoende materiële en/of intellectuele bijdrage op om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat voor bewezenverklaring van medeplichtigheid sprake moet zijn van opzet of voorwaardelijk opzet op voltooiing van het gronddelict en op het leveren van een bijdrage hieraan. Hiervoor is onder meer vereist dat verdachte wist dat het gronddelict zou plaatsvinden, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gronddelict zou plaatsvinden. Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij wist wat er ging gebeuren en het tegendeel blijkt niet uit het procesdossier. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen wat op de betreffende avond in de auto is besproken. Verdachte wist dat er iets vervelends ging gebeuren. Dat maakt echter niet dat verdachte wist dat brand zou worden gesticht in een woning. Ook de wetenschap bij verdachte dat een jerrycan met benzine werd gevuld, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet kan derhalve worden bewezen dat verdachte opzet had op het gronddelict.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat brand in de woning zou worden gesticht. Verdachte moest een hem onbekende richting op rijden en na het parkeren van de auto zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto gestapt en van de auto weggelopen. Verdachte heeft verklaard niet te hebben gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het weglopen van de auto een jerrycan bij zich hadden en de rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Uit het samenstel van factoren dat een in beschonken toestand verkerende [medeverdachte 1] in de auto heeft gedreigd met “Ik ga je leven kapotmaken, ik ga je familie kapotmaken”, dat onderweg benzine in een jerrycan is getankt en dat door [medeverdachte 1] in de auto is gezegd “ik ga een jerry….. Ik ga naar die Osso”, kan naar objectieve maatstaven gemeten nog niet worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [medeverdachte 1] een woning in brand zou steken. Daarnaast is niet komen vast te staan dat verdachte wist dat hij in de richting van de woning van de familie [naam ex-vriendin] reed. Verdachte heeft door de auto ergens naast een woonwijk te parkeren aldus niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gronddelict zou worden gepleegd en dat hij, door daarnaar toe te rijden, een bijdrage daaraan zou hebben geleverd.
Daarbij komt dat hij mede blijkens het tapgesprek van 23 december 2016 waarin verdachte zegt dat hij afstand wilde houden en er niets mee te maken wilde hebben en blijkens de verklaring van [naam ex-vriendin] , dat zij op de achtergrond iemand in de auto heeft horen zeggen: “Stop, ik ga eruit. Ik wil hier niets mee te maken hebben.” met de gebruikte bewoordingen duidelijk blijk heeft gegeven van een wil tegenovergesteld aan de voltooiing van een delict.
Dit alles leidt tot de volgende slotsom. Het was verstandiger geweest als verdachte gezien de gemoedstoestand van [medeverdachte 1] en de omstandigheid dat hij zelf “geen goed gevoel” had, niet de auto was gaan besturen. Dat hij dit heeft gedaan en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens brand hebben gesticht, is hem in strafrechtelijke zin evenwel niet aan te rekenen. Verdachte wordt vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Dezelfde redenering geldt voor de meest subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan vernieling van een ruit van de woning waarin de familie [naam ex-vriendin] woont. Op grond van het dossier kan niet geoordeeld worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet daarop had.
Op grond van het hieraan voorafgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.