19. De kantonrechter stelt vast dat in het Sociaal Plan voor de groep werknemers die aanspraak kunnen maken op het vroegpensioen terzake van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst geen andere voorziening is getroffen dan de mogelijkheid gebruik te maken van dat vroegpensioen. Voor andere werknemers tot 62 jaar geldt de riante stimuleringspremie, zij het voor werknemers die de leeftijd van het vroegpensioen naderen met een zekere aftopping tot dat vroegpensioen. Het Sociaal Plan bevat verder geen hardheidsclausule noch een voorziening specifiek voor ouderen die na hun 62e jaar willen dan wel moeten doorwerken, anders dan de mogelijkheid na een herplaatsingsprocedure alsnog met vroegpensioen te gaan.
19. De omstandigheden, die ABN AMRO voor de ongelijke behandeling naar leeftijd heeft aangevoerd zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen afdoende rechtvaardiging daarvoor. Allereerst omdat de getroffen voorziening voor 62+ schril afsteekt bij de riante voorziening voor werknemers tot die leeftijd, terwijl de positie van bijvoorbeeld een 62 jarige niet zodanig verschilt van een 60 jarige waar het gaat om gerichtheid en kansen op de arbeidsmarkt, dat dit verschil daardoor gerechtvaardigd wordt. Maar daarnaast en in nog belangrijker mate geldt dat er in feite geen enkele voorziening is getroffen voor werknemers die geen gebruik willen maken van het vroegpensioen en die overeenkomstig het overheidsbeleid gewoon willen doorwerken. Voor het ontbreken van een keuzemogelijkheid heeft ABN AMRO onvoldoende redengevende omstandigheden aangevoerd. De kantonrechter acht daarom de gekozen regeling niet evenwichtig, niet geschikt en niet noodzakelijk.
19. Bij het voorgaande is meegewogen dat er diverse redenen zijn waarom een werknemer wil of moet doorwerken, bijvoorbeeld indien sprake is geweest van een onderbreking in de pensioenopbouw of zoals in het onderhavige geval een langere periode van minder werken in verband met verzorging van de kinderen, waarbij de opbouw van een redelijk pensioen met name in de laatste fase van voltijd werken moet plaatsvinden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat in die laatste fase nog een belangrijke opbouw van het pensioen plaatsvindt. Een en ander wordt ook weerspiegeld in de gegevens die ABN AMRO bij akte heeft overgelegd ten aanzien van [verzoekster] . Kort gezegd zou [verzoekster] , die laatstelijk als pensioengevend inkomen € 40.215,00 bruto per jaar verdiende, indien zij direct gebruik had gemaakt van het vroegpensioen, een vroegpensioen hebben kunnen ontvangen van € 21.791,26 bruto per jaar (bestaande uit een levenslang ouderdomspensioen van € 12.005,74 bruto per jaar en een TOP-uitkering van € 9.785,52 bruto per jaar). De betreffende TOP-uitkering komt daarbij onweersproken uit de eigen pensioenpot van [verzoekster] , hetgeen met zich brengt dat indien zij deze aanwendt zoals ABN AMRO voorstaat, haar pensioenuitkering later lager uitvalt. De kantonrechter acht gelet op de grote terugval in inkomsten, die niet alleen voor [verzoekster] geldt maar veel vaker voor zal komen, geen sprake van een regeling waarin zoals ABN AMRO stelt een afdoende inkomensbescherming wordt geboden. Ook in dit opzicht is de aftoppingsregeling niet een geschikt middel om dat doel te bereiken. Bovendien geldt voor werknemers die langer doorwerken nog steeds, anders dan ABN AMRO als uitgangspunt heeft genomen, dat zij last hebben van de slechtere arbeidsmarktpositie.
19. Ook in het licht van de jurisprudentie van het HvJ EU (HvJ EU 12 oktober 2010, JAR 2010,296 (Andersen) en 26 september 2013, JAR 2013,266 (Toftgaard)) is het gelijk stellen van personen die voor een vroegpensioen in aanmerking komen met personen die daadwerkelijk een dergelijk pensioen ontvangen een te vergaand middel, omdat dit werknemers benadeelt die op de arbeidsmarkt actief willen blijven en zonder enige vergoeding de overgang naar ander werk bemoeilijkt wordt. ABN AMRO heeft een beroep op het Andersen-arrest afgewezen omdat het bij de aftopping van de stimuleringspremie niet zou gaan om een vergoeding die tot doel heeft het faciliteren van het zoeken naar ander werk, maar de kantonrechter ziet geen wezenlijk verschil met de situatie in dat arrest, waarin het eveneens ging om een mogelijk vroegpensioen als grondslag voor het weigeren van een ontslagvergoeding, terwijl van dat vroegpensioen geen gebruik werd gemaakt omdat de werknemer wilde doorwerken. De situatie in Odar/Baxtar (HvJ 6 december 2012, JAR 2013,19) acht de kantonrechter afwijkend van de onderhavige situatie, omdat in die situatie weliswaar de ontslagvergoeding werd gemaximeerd op inkomstenderving tot de vroegst mogelijke pensioenleeftijd, maar met een substantiële ondergrens van de helft van de volgens de standaardformule berekende vergoeding. ABN AMRO heeft nog een beroep gedaan op het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 4 oktober 2013 (Oordeel 2013-123), maar daar ging het om een werkneemster die vrijwillig ontslag had genomen en daarmee afstand had gedaan van de mogelijkheid geplaatst te worden in de mobiliteitsorganisatie. Bovendien ging het daar om een ontslag per 1 januari 2012 en hebben zich nadien zoals hiervoor overwogen relevante ontwikkelingen voorgedaan op het gebied van de pensioenen en de WWZ.
19. Op grond van al het voorgaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat de aftoppingsregeling in artikel IV.5 van het Sociaal Plan in strijd is met de WGBLA en derhalve als nietig buiten toepassing moet blijven. Als gevolg hiervan heeft [verzoekster] in beginsel aanspraak op de door haar verzochte stimuleringspremie, tenzij dit zoals ABN AMRO heeft bepleit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
19. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De ontslagvergoeding van [verzoekster] op grond van het Sociaal Plan voorziet weliswaar in een vrij riante vergoeding maar niet zodanig in vergelijking met de verzochte transitievergoeding dat er aanleiding bestaat om voor de eerste vergoeding een aftopping te gaan toepassen, terwijl voor de tweede vergoeding een dergelijke regeling niet in de wet is opgenomen. In dat opzicht heeft de wetgever gekozen voor een systeem met een vaste transitievergoeding zonder aftopping, hetgeen afwijkt van Aanbeveling 3.5 van de Kring van Kantonrechters die gebaseerd was op artikel 7:685 BW waarin de kantonrechter een vergoeding kon toekennen zo hem dit met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkwam. Evenmin is er aanleiding om het volledige loon gedurende de outplacementperiode in mindering te brengen, nu daarvoor met de korting van 25% van de stimuleringspremie overeenkomstig het Sociaal Plan al afdoende rekening is gehouden.
19. Het primaire verzoek zal worden toegewezen, zij het dat er onvoldoende is aangevoerd om aan het verstrekken van een specificatie een dwangsom te verbinden. De buitengerechtelijke kosten zijn als niet weersproken eveneens toewijsbaar, evenals de gevorderde rente.
19. Nu het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van de stellingen van partijen ten aanzien van het subsidiaire verzoek.
19. De proceskosten komen voor rekening van ABN AMRO, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld, met dien verstande dat € 50,00 respectievelijk € 68,00 aan nasalaris zal worden toegewezen, omdat de onderhavige zaak een arbeidszaak betreft.