ECLI:NL:RBAMS:2017:9110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
AMS 16/2340
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2017 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar bevoegd was gedaan door de directeur parkeren, H. Navis, en dat er geen consequenties verbonden zijn aan een mogelijk ondertekeningsgebrek. De rechtbank heeft ook de bevoegdheid van de heffingsambtenaar, mr. B. Brekveld, beoordeeld en geconcludeerd dat hij bevoegd was om op te treden in deze beroepsprocedure. Eiseres betwistte de bevoegdheid van zowel Navis als Brekveld, maar de rechtbank oordeelde dat beide ambtenaren op basis van hun aanstellingen en de geldende besluiten bevoegd waren om de betrokken besluiten te nemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de intrekking van een bedrijfsvergunning op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat eiseres terecht naheffingsaanslag was opgelegd. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2340

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C. Jankie),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. D.N.N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2016 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2016 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van de enkelvoudige kamer behandeld op 4 november 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen in de persoon van mr. B. Brekveld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 18 november 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 30 november 2016. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 19 december 2016.
Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 20 februari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen in de persoon van mr. B. Brekveld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen ter onderbouwing. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 9 maart 2017. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 3 april 2017. Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2017 aanvullend gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer en de zaak ter zitting van de meervoudige kamer behandeld op 19 september 2017. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat is er aan de hand?
1. Op 19 januari 2016 om 22:53 uur heeft een parkeercontroleur van verweerder geconstateerd dat de auto van eiseres met [kenteken] op de locatie [adres] te Amsterdam ter hoogte van [huisnummer] (de locatie) geparkeerd stond en dat bij controle was gebleken dat geen geldig parkeerrecht voor de auto stond geregistreerd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 22 januari 2016 een naheffingsaanslag opgelegd.
2. Eiseres heeft in beroep allereerst – kort samengevat – aangevoerd dat de bestreden uitspraak is genomen door directeur parkeren H. Navis (Navis), maar dat die hiertoe niet bevoegd was. Ook heeft eiseres betwist dat mr. B. Brekveld (Brekveld) heffingsambtenaar is en in die hoedanigheid bevoegd is een verweerschrift in te dienen en ter zitting op te treden. Daarnaast heeft eiseres betwist dat mr. D.N.N. Janssen (Janssen) bevoegd is verweerder te vertegenwoordigen.
3. In reactie hierop heeft verweerder in beroep onder andere de volgende stukken overgelegd:
- het Benoemings- en aanwijzingsbesluit 2016 (aanwijzing ambtenaren uitvoeringheffing en invordering gemeentelijke belastingen) (hierna: het Aanwijzingsbesluit);
- het Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam (hierna: het Bevoegdhedenbesluit) [1] ;
- een ‘definitief besluit plaatsing’ van 23 juli 2014 ten aanzien van Navis;
- een besluit ‘overplaatsing (wijziging tewerkstelling)’ van 18 december 2015 ten aanzien van Brekveld;
- een e-mailbericht van A. Bouchlas, Directeur rve Personeel en Organisatieadvies, Gemeente Amsterdam, van 27 februari 2017.
Volgens verweerder blijkt uit deze stukken dat Navis en Brekveld zijn benoemd als heffingsambtenaar in de zin van artikel 231, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet [2] . Daardoor zijn zij bevoegd naheffingsaanslagen op te leggen, uitspraak te doen op het bezwaar tegen een naheffingsaanslag en op te treden in een beroepsprocedure.
4. Eiseres heeft vervolgens betwist dat het Aanwijzingsbesluit in werking is getreden. Zij stelt zich op het standpunt dat dit besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt.
Wat vindt de rechtbank ervan?
5. Het standpunt van eiseres dat het Aanwijzingsbesluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en daardoor niet in werking is getreden, volgt de rechtbank niet. Zoals in artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald, dienen dergelijke besluiten bekend gemaakt te worden in het gemeenteblad. De rechtbank stelt vast dat de vaststelling van het Aanwijzingsbesluit bekend is gemaakt in het gemeenteblad van 7 januari 2016 (nr. 1880). Het gemeenteblad is elektronisch uitgegeven en beschikbaar gesteld en is nadien elektronisch, en daarmee op een algemeen toegankelijke wijze, beschikbaar gebleven. Hiermee is voldaan aan de publicatievereisten en is het Aanwijzingsbesluit in werking getreden.
De bevoegdheid van Navis
6.1
De rechtbank stelt vast dat Navis blijkens het definitief besluit plaatsing van 23 juli 2014 door algemeen directeur mr. A.H.P. van Gils (Van Gils) is benoemd als rve-manager Parkeren, onder de werknaam rve-manager. Van Gils was hiertoe bevoegd op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bevoegdhedenbesluit, in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van dat besluit en onderdeel A, tweede lid, van Bijlage 1 bij dat besluit. Dat betekent dat Navis vanaf 23 juli 2014 rve-manager Parkeren was.
6.2
De bestreden uitspraak is blijkens de ondertekening echter genomen door Navis in zijn hoedanigheid van Directeur Parkeren. Verweerder heeft gesteld dat in het kader van diverse reorganisaties de rve-manager Parkeren enige tijd ook de Directeur Parkeren werd genoemd. Hoewel verweerder deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd, constateert de rechtbank dat een eventuele discrepantie tussen de rve-manager Parkeren en Directeur Parkeren er slechts toe kan leiden dat de bestreden uitspraak hierdoor wellicht een ondertekeningsgebrek bevat. Een mogelijk ondertekeningsgebrek verandert echter niets aan het feit dat Navis in zijn hoedanigheid van rve-manager Parkeren hoe dan ook bevoegd was de bestreden uitspraak te doen. Dit volgt uit het gegeven dat Navis ten tijde van de bestreden uitspraak was aangesteld als rve-manager Parkeren. Daardoor was hij op grond van onderdeel III van het Aanwijzingsbesluit ook aangewezen als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen. Dat maakt hem ook bevoegd te beslissen op het bezwaar tegen een naheffingsaanslag.
6.3
Aan een mogelijk ondertekeningsgebrek verbindt de rechtbank geen consequenties, omdat het er in de kern om gaat dat Navis bevoegd was de bestreden uitspraak te doen.
6.4
Uit de hiervoor gegeven overwegingen volgt dat het betoog van eiseres dat Navis niet bevoegd was de bestreden uitspraak te doen, niet slaagt.
De bevoegdheid van Brekveld
7.1
De rechtbank stelt vast dat Brekveld blijkens het besluit tot wijziging van de tewerkstelling van 18 december 2015 met ingang van 1 oktober 2015 is aangesteld in de functie van senior inspecteur. Dit besluit is genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college), namens het college ondertekend door de Directeur Personeel en Organisatieadvies drs. G.H.A. Bouchlas (hierna: Bouchlas). Bouchlas is als directeur Personeel en Organisatieadvies op grond van Bijlage 2, onderdeel A, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bevoegdhedenbesluit gemandateerd om alle besluiten te ondertekenen waarvan de uitvoering aan de rve-directeur Personeel en Organisatieadvies is opgedragen. Verweerder heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke taken aan de rve-directeur Personeel en Organisatieadvies zijn opgedragen. De rechtbank kan daarom niet verifiëren of het tewerkstellingsbesluit van 18 december 2015 bevoegd is genomen.
7.2
Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat Brekveld al jaren als heffingsambtenaar optreedt in beroepszaken over gemeentelijke heffingen. De rechtbank is van oordeel dat er daarom geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat Brekveld bevoegd is om in beroepsprocedures tegen uitspraken op bezwaar in parkeerzaken als heffingsambtenaar op te treden. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2014, rechtsoverweging 2.3.3. [3] Het betoog van eiseres over de bevoegdheid van Brekveld slaagt daarom niet.
De bevoegdheid van Janssen
8. Omdat de bestreden uitspraak bevoegd is genomen en verweerder bevoegd in beroep is verschenen, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of ook Janssen bevoegd was verweerder in beroep te vertegenwoordigen. Daarbij merkt de rechtbank op dat Janssen in beroep geen nieuwe standpunten namens verweerder naar voren heeft gebracht.
De hoorplicht
9.1
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in de bezwaarprocedure ten onrechte door verweerder is gehoord. Daarbij heeft zij gewezen op de Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Amsterdam (de Verordening). Volgens eiseres volgt uit de Verordening dat, ook wanneer zij niet expliciet heeft verzocht om gehoord te worden, verweerder daartoe verplicht is.
9.2
Uit artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), volgt dat de inspecteur een belanghebbende die daarom heeft verzocht, dient te horen voordat hij uitspraak doet. Vast staat dat eiseres niet heeft verzocht om te worden gehoord, zodat verweerder terecht van het horen van eiseres heeft afgezien. De Verordening waar eiseres in dit verband op heeft gewezen, heeft betrekking op de instelling van een vaste raadscommissie die belast is met de voorbereiding van de beslissingen op bezwaarschriften die op grond van de Awb worden ingediend tegen besluiten van de gemeenteraad. De naheffingsaanslag is echter geen besluit van de gemeenteraad, maar van de heffingsambtenaar. Hieruit volgt dat de Verordening geen rol speelt bij bezwaarschriften die op grond van de Gemeentewet in samenhang met de AWR worden ingediend bij de heffingsambtenaar.
De naheffingsaanslag
10.1
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Zij was werkzaam voor [bedrijf] . Er is ten name van [bedrijf] een bedrijfsvergunning voor parkeren verleend, verbonden aan het [kenteken] . Deze bedrijfsvergunning is klaarblijkelijk per 1 oktober 2015 door Cition (namens het college) ingetrokken, maar dit is niet aan eiseres bekend gemaakt. De intrekking van de bedrijfsvergunning is verzonden aan [bedrijf] , gevestigd aan [straat] te Amsterdam. Deze vestiging is echter per 5 september 2014 opgeheven. Cition had dit op kunnen maken uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In dit handelsregister stond ook de naam en adres van de hoofdvestiging vermeld. Het college had de intrekking van de bedrijfsvergunning dus niet zonder nader onderzoek mogen versturen naar het oude adres, maar had deze naar de hoofdvestiging moeten sturen, aldus eiseres.
10.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat de intrekking van de bedrijfsvergunning in deze zaak niet voor ligt. Het college heeft de bedrijfsvergunning ingetrokken bij besluit van 7 augustus 2015 en eiseres had hiertegen desgewenst bezwaar en beroep kunnen instellen.
10.3
Voor deze procedure is wel van belang of de intrekking op de juiste wijze bekend is gemaakt. Pas dan is het intrekkingsbesluit immers in werking getreden. En alleen als de bedrijfsvergunning daadwerkelijk is ingetrokken, is er sprake van een situatie dat eiseres geen parkeerbelasting heeft betaald voor het parkeren.
10.4
De rechtbank is van oordeel dat de intrekking op de juiste wijze bekend is gemaakt zoals bedoeld in artikel 3:41 van de Awb en geeft hiervoor de volgende redenen. Niet in geschil is dat de bedrijfsvergunning door het college is verleend aan [bedrijf] , gevestigd aan [straat] te Amsterdam. Dat betekent dat ook een intrekking moet worden bekendgemaakt aan [bedrijf] . Kennelijk is het college op enig moment erachter gekomen dat deze vestiging was opgeheven. Dat was namelijk ook de reden voor de intrekking. Het is echter niet gebleken dat [bedrijf] of eiseres naar aanleiding van die opheffing een adreswijziging aan het college heeft gestuurd, wat als vergunninghouder wel op haar weg had gelegen. Dat betekent dat bekendmaking van het intrekkingsbesluit kon geschieden door verzending naar het laatst bekende adres van [bedrijf] . De rechtbank volgt eiseres niet haar betoog dat op het college de verplichting rustte om het intrekkingsbesluit dan maar naar de hoofdvestiging te sturen. De vergunning was immers niet afgegeven op naam van de rechtspersoon en de hoofdvestiging, maar op naam van de locatie en de nevenvestiging. Hieruit volgt dat het college bij besluit van 7 augustus 2015 de bedrijfsvergunning per 1 oktober 2015 heeft ingetrokken en dat de intrekking rechtsgeldig bekend is gemaakt.
10.5
Eiseres betwist niet dat zij op 19 januari 2016 om 22:53 uur op de locatie met het voertuig met [kenteken] heeft geparkeerd, terwijl daarvoor parkeerbelasting was verschuldigd. Eiseres heeft deze parkeerbelasting niet voldaan. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzitter, en mr. B. de Vos en mr. M.C.M. Hamer, leden, in aanwezigheid van mr. L.M.M. Schenk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Bijlage

In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, staat dat bekendmaking die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, staat dat het bestuursorgaan, voordat het beslist op het bezwaar, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord.
In artikel 25, eerste lid, van de AWR, staat dat, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek.
In artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad.
In het tweede lid is bepaald dat de uitgifte van het gemeenteblad elektronisch geschiedt op een algemeen toegankelijke wijze. Na de uitgifte blijft het gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar.
In artikel 231, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen gelden, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.
Onder III van het Aanwijzingsbesluit is onder andere besloten dat zijn aangewezen als gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c van de Gemeentewet: de Senior Inspecteur en de Inspecteur van de Rve Belastingen voor de heffing van parkeerbelastingen.
Voorts is onder III van het Aanwijzingsbesluit onder andere besloten dat zijn aangewezen als gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c van de Gemeentewet: de manager rve Parkeren (Parkeer en Bel) voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen; de directeur Parkeren van de rve Parkeren voor de heffing en invordering van parkeerbelastingen, met dien verstande dat de directeur Parkeren van de rve Parkeren tevens medebevoegd is te handelen inzake bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van feiten die zich hebben voorgedaan onder zijn rechtsvoorgangers.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bevoegdhedenbesluit is bepaald dat dat in dit besluit wordt verstaan onder gemeentesecretaris de gemeentesecretaris, tevens in zijn hoedanigheid van Algemeen Directeur en voorzitter van het Gemeentelijk Managementteam.
In artikel 7, eerste lid, van het Bevoegdhedenbesluit is bepaald dat de aan het college en de burgemeester toekomende bevoegdheden, genoemd in Bijlage 1 worden gemandateerd aan de gemeentesecretaris.
In Bijlage 1, onderdeel A, tweede lid, van het Bevoegdhedenbesluit is bepaald dat voorbehouden aan de gemeentesecretaris blijven de bevoegdheden op grond van de NRGA:
f. het ten aanzien van de RVE-directeuren nemen van besluiten op grond van: i, artikel 2.1 tot en met 2.17 en artikel 2.24 e.v. (aanstelling en arbeidsovereenkomst) met uitzondering van artikel 2.18 tot en met artikel 2.23 (beoordeling van een ambtenaar met een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef0
In Bijlage 2, onderdeel A, eerste lid, van het bevoegdhedenbesluit is bepaald dat gemandateerd aan de rve-directeur van Personeel en Organisatieadvies worden de bevoegdheden voor het nemen van besluiten op grond van:
h. het ondertekenen van alle besluiten waarvan de uitvoering aan de rve-directeur Personeel en Organisatieadvies is opgedragen.

Voetnoten

1.De relevante passages uit het Aanwijzingsbesluit en het Bevoegdhedenbesluit zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.De relevante wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.Te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:3322