3.1Eiseres bestrijdt de intrekking van haar bewonersvergunning. Toen zij naar de [adres 1] verhuisde, had zij wat vermogen. Nu heeft zij geen vermogen meer en een laag inkomen. Zij heeft daarom geen financiële ruimte voor het huren van een parkeerplaats in de garage en ook geen kans om een ander appartement in Amsterdam te vinden. Zij blijft in het belang van haar dochter in Amsterdam wonen, omdat de vader van haar dochter het enige familielid van haar dochter is dat in Nederland woont. De vader van eiseres woont in het buitenland en komt maandelijks op bezoek. Hij is slecht ter been. Eiseres heeft van medebewoners vernomen dat de parkeergarage niet altijd over plaatsen beschikt. Bij evenementen komen veel mensen van buitenaf in de parkeergarage parkeren. Iedereen kan de parkeergarage dan binnenrijden.
3.2.1Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening 2013 (Verordening 2013) kan verweerder een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunningsgebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
3.2.2Niet in geschil is dat eiseres bewoner is van een zelfstandige woning in het vergunninggebied en houder is van één auto. In geschil is of eiser kan beschikken over een stallingsplaats.
3.2.3In de toelichting bij artikel 9, eerste lid, van de inmiddels ingetrokken Parkeerverordening 2009 (Verordening 2009) is vermeld dat bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, moet worden uitgegaan van een ruime interpretatie. Als men bijvoorbeeld de beschikking heeft, op grond van huur of koop, over een individuele garage of een parkeerplaats bij of in de buurt van de woning, dan moet ervan worden uitgegaan dat men kan beschikken over een stallingsplaats.
3.2.4In de toelichting bij artikel 9, eerste lid, van de Verordening 2013 is eveneens vermeld dat bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, van een ruime interpretatie moet worden uitgegaan. Onder ‘kan beschikken’ wordt dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is.
3.2.5Niet in geschil is dat de bewoners van het [adres 2] in z’n algemeenheid een abonnement kunnen aanschaffen waarmee 24 uur per dag en 7 dagen per week gebruik kan worden gemaakt van een plaats in de parkeergarage. Ook is niet in geschil dat de eigenaar van de parkeergarage te allen tijde plekken vrijhoudt voor de bewoners die daar een plaats hebben gehuurd. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, bestaat de parkeergarage uit 560 plaatsen. In een situatie dat 60 bewoners een plaats in de parkeergarage hebben gehuurd, hebben deze bewoners een gegarandeerde toegang tot een plaats in de parkeergarage. Dit is, zoals verweerder op de zitting heeft uiteengezet, geen vaste maar een flexibele plaats. De resterende 500 plaatsen zijn beschikbaar voor het parkeren door andere personen. Omdat uit het vorenstaande blijkt dat de door de bewoners gehuurde flexibele plaatsen niet door anderen dan bewoners kunnen worden ingenomen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door de bewoners gehuurde plaatsen in de parkeergarage niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk zijn. Dat de parkeergarage openbaar toegankelijk is en het tijdens evenementen mogelijk is dat veel mensen van buitenaf hun auto in de parkeergarage parkeren, maakt dat niet anders. Voor zover een bewoner in een incidenteel geval door drukte in verband met een evenement geen gebruik kan maken van een in de parkeergarage gereserveerde plaats overweegt de rechtbank dat dit een omstandigheid is die primair ligt in de civielrechtelijke verhouding tussen huurder en de verhuurder en dat eiseres zich in verband daarmee dan ook moet wenden tot de eigenaar of beheerder van de parkeergarage. Gelet op het bovenstaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de aan de bewoners verhuurde plaatsen in de parkeergarage als stallingsplaatsen in de zin van artikel 1, aanhef en onder gg, van de Verordening 2013 moeten worden aangemerkt.
3.2.6Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2013 gestelde voorwaarden. Verweerder is daarom op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2013 gehouden om de aan eiseres verstrekte bewonersvergunning in te trekken. Omdat artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2013 dwingendrechtelijk is geformuleerd, heeft verweerder geen beleids- en beoordelingsvrijheid, waaraan in beleid invulling kan worden gegeven. Omdat verweerder hier geen beleid voert, kan eiseres niet worden gevolgd in het aangevoerde dat verweerder in strijd met beleid heeft gehandeld. Uit het bovenstaande volgt ook dat verweerder geen ruimte heeft om in zijn besluitvorming de hierboven in 3.1 door eiseres naar voren gebrachte belangen, zoals het ontbreken van financiële draagkracht om een plaats in de parkeergarage te huren, te betrekken.