8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging, waarbij de rechtbank afwijkt van de eis van de officier van justitie, is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn twee minderjarige neefjes in korte tijd een reeks aan woningovervallen en straatroven gepleegd en poging daartoe gedaan. Verdachte lijkt daarbij een leidende rol op zich te hebben genomen.
De slachtoffers waren veelal kwetsbare vrouwen op leeftijd. Een half jaar daarvoor heeft verdachte samen met anderen, waaronder [medeverdachte 2] , gepoogd zijn ex-schoonmoeder in haar woning te beroven. Alles enkel en alleen met het oog op hun eigen financiële gewin. Zij hebben blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van een ander, diens gezondheid, veiligheid en eigendom. De rechtbank vindt de WhatsApp conversaties tussen de verdachten hiervoor illustrerend. [naam 2] wijst erop dat de overval in Buitenveldert op AT5 staat en dat het vrouwelijke slachtoffer 86 was. Vervolgens zegt hij “fuck dat, saaf is saaf” (geld is geld). Hij is nu tot alles in staat, vooral voor een pinpas. In dat gesprek laat verdachte zien volstrekt gewetenloos te handelen ten behoeve van eigen gewin. [medeverdachte 1] vraagt in een eerder gesprek of [medeverdachte 2] al iemand op het oog heeft, een omaatje of zo. [medeverdachte 2] zegt dat er bij zijn oma ‘oude tattas vrouwen met saaf’ wonen.
Slachtoffers van dergelijke overvallen en straatroven ondervinden daarvan vaak nog gedurende lange tijd de nadelige gevolgen. Uit de aangiften, de diverse vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen, blijken de gevolgen van het handelen van de verdachten. De rechtbank zal daar per slachtoffer kort bij stilstaan.
Mevrouw [aangeefster 6] , toen 95 jaar, is in haar woning overvallen. Uit de meer dan vijftien minuten durende tapgesprekken is deze overval in zijn geheel te volgen, waarbij het opvallend is hoe lang zij het volhoudt om weerstand te bieden tegen haar overvallers.
Zij wordt met grove bewoordingen en dreigementen gedwongen haar pinpas af te geven, wat zij uiteindelijk ook doet op het moment dat zij verdachte met een rol tape haar woonkamer ziet binnenkomen en hij de gordijnen wil sluiten. Dat is het moment waarop zij echt bang wordt en besluit mee te werken. Mevrouw krijgt een klap en een kopstoot met de klep van een petje. Als zij de buren wil bellen wordt de telefoon tot twee keer toe uit haar handen getrokken. Vervolgens wordt zij in de wc gezet, zodat de verdachten weg kunnen gaan. Verdachten proberen geld te pinnen met de pas, maar dit lukt niet omdat mevrouw [aangeefster 6] met opzet een verkeerde code heeft gegeven. Zij heeft na de overval pijn aan haar arm, tussen de schouders en aan haar ellenboog.
Bij mevrouw [aangeefster 3] , destijds 86 jaar, hebben verdachte en zijn medeverdachten getracht om op dezelfde manier een beroving te plegen. Op het moment dat verdachten de woning willen betreden komt zij ten val op haar achterhoofd, waarop verdachten wegrennen. De gevolgen voor mevrouw [aangeefster 3] zijn vervolgens ongekend. Zij heeft een hoofdwond en wordt naar het ziekenhuis vervoerd. Daar krijgt zij die nacht tot twee keer toe een hartstilstand, waarop een pacemaker is geplaatst. Mevrouw [aangeefster 3] heeft vijf weken in een revalidatiekliniek verbleven. Hoewel mevrouw [aangeefster 3] weer zelfstandig woont, is zij haar onafhankelijkheid kwijt. Zij heeft bij veel handelingen hulp nodig en kan zonder begeleiding de deur niet uit. Door de fysieke klachten als gevolg van het incident is het leven van mevrouw [aangeefster 3] drastisch veranderd. Zij was sociaal zeer actief en vaak op pad. Dit is nu veel minder geworden. Zij kan niet meer zelfstandig met het openbaar vervoer zoals zij voorheen deed. Ook sporten kan niet meer en mevrouw [aangeefster 3] heeft moeten stoppen met vrijwilligerswerk. De duw die verdachten benadeelde gaven kwam zo snel dat benadeelde amper tijd had om na te denken of bang te zijn. Pas toen zij van de schok bekomen was sloeg de angst toe. Na het incident ging alle aandacht uit naar het fysieke letsel wat zij had opgelopen. Al haar krachten en energie waren nodig om te herstellen. Toen mevrouw [aangeefster 3] na ongeveer zes weken weer thuis kwam, kwam het besef dat zij nooit meer de oude zou worden hard aan. Ondanks dat zij zichzelf goed weet op te peppen, is mevrouw [aangeefster 3] hierover tot op heden emotioneel. De pijn in de achterkant van het lichaam en de herinnering aan het incident maakten haar moe en lusteloos. Het actieve sociale leven van mevrouw [aangeefster 3] werd hierdoor kleiner. Maar ook in haar eigen huis voelde zij zich niet op haar gemak en schrok zij van onverwachte geluiden. Mevrouw [aangeefster 3] sliep erg licht en ging soms in de nacht haar bed uit om de sloten te controleren. Inmiddels gaat het wat beter met haar en heeft zij haar huidige gezondheidstoestand enigszins weten te accepteren. Zij gaat nu regelmatig voor uitstapjes met vriendinnen en familie de deur uit. Mevrouw [aangeefster 3] heeft hierbij echter nog altijd hulp nodig. De klachten in de nek en de rug blijven haar parten spelen. Ook haar dagelijkse bezigheden kan zij niet meer volledig zelf uitvoeren. Het maakt haar verdrietig dat zij veel minder onafhankelijk is dan zij voor het incident was. Zij wil graag haar eigen gang kunnen gaan en zij wil andere mensen niet tot last zijn. Er zijn maatregelen genomen zodat zij zich thuis veiliger kan voelen. Tot op heden heeft mevrouw [aangeefster 3] last van nachtmerries.
Mevrouw [aangeefster 4] , 59 jaar, zat nietsvermoedend op een bankje toen plotseling haar telefoon uit haar handen werd getrokken. Deze heeft zij een paar maanden later bekrast en zonder hoesje teruggekregen. De gebeurtenis heeft grote impact op haar gehad. Zij voelt zich sindsdien minder veilig, alsof zij zich opeens beter realiseert hoe kwetsbaar zij is. Mevrouw [aangeefster 4] durft haar telefoon niet meer op straat te gebruiken. Kennissen hebben haar gezegd dat ze inderdaad op straat niet meer moet bellen. Mevrouw [aangeefster 4] vindt dat heel vervelend en ervaart het als een inperking van haar gevoel van vrijheid.
De tas van mevrouw [aangeefster 9] , 66 jaar, werd met een flinke ruk losgetrokken, waardoor zij ten val is gekomen en een pijnlijke knie heeft opgelopen.
Mevrouw [aangeefster 8] , destijds 77 jaar, is geslagen tijdens de poging haar van haar tas te beroven. Zij heeft daar een zwelling op haar jukbeen aan overgehouden. Zij is hevig geschrokken en is ontredderd en trillend achtergebleven. De schrikreactie was zo hevig dat zij die nacht geen oog dicht heeft kunnen doen. Ook in de dagen erna bleef de herinnering zo nadrukkelijk door haar hoofd spoken. Mevrouw voelde zich buiten niet meer veilig en op haar gemak en was extra op haar hoede. Ze kan niet begrijpen dat zulke jonge verdachten mensen op gevorderde leeftijd doelbewust als slachtoffers uitkiezen.
Mevrouw [aangeefster 7] , 61 jaar, is beroofd van haar tas. Zij is ten val gekomen en heeft letsel opgelopen aan hoofd, voet en knie. Haar tas met inhoud is weggenomen. Zij heeft hierdoor een periode slecht geslapen en voelt zich ’s avonds onveiliger op straat.
Mevrouw [aangeefster 2] van 62 jaar, is bestolen van haar tas met daarin geld en een telefoon. Zij heeft een naar gevoel overgehouden aan het incident. Mevrouw [aangeefster 2] woonde nog maar net in Nederland. Zij is nu erg oplettend op straat en durft ’s avonds niet goed naar buiten.
Mevrouw [aangeefster 5] , 77 jaar oud, liep over straat toen tegen haar paraplu werd geslagen. Zij is ten val gekomen na een ruk aan haar tas. Omdat zij om politie heeft geroepen zijn de verdachten zonder tas weggerend.
Ook bij mevrouw [aangeefster 1] , destijds 80 jaar, is aan haar tas getrokken waardoor zij ten val is gekomen. Haar tas met inhoud, waaronder contant geld en een telefoon, is gestolen en door de val heeft zij haar knie en hand bezeerd. Het misdrijf heeft haar erg aangegrepen en zij heeft hier nog steeds veel last van. Het belangrijkste gevolg is dat haar veiligheidsgevoel is aangetast en hierdoor voelt ze zich minder vrij om zich te bewegen. Buiten op straat is ze op haar hoede, met name voor mensen met een uiterlijke gelijkenis met de verdachten. Voor mevrouw [aangeefster 1] is de vrijheid om naar buiten te gaan hetgeen haar leven kleur geeft. Zij ervaart nu dat deze vrijheid niet meer zo vanzelfsprekend is als voorheen en dit zit haar erg dwars.
Tijdens de overval in haar woning heeft mevrouw [naam 1] doodsangsten uitgestaan. Zij was panisch dat de daders haar zouden aanraken. Na de overval had zij overal blauwe plekken en bulten op haar hoofd. Uit een MRI-scan bleek dat zij een hersenschudding had opgelopen, waarbij het herstel wel anderhalf jaar kan duren. Mevrouw [naam 1] kon de eerste maanden na de overval niets. Zij heeft zich de dag na de overval direct ziek gemeld. Zij is gestopt met het doen van vrijwilligerswerk. Mevrouw [naam 1] durfde een lange periode na de overval niet alleen te zijn en schrok van ieder geluidje dat zij hoorde. De nachtmerries waren een hel. Er waren momenten dat zij zich zo ongelukkig voelde en dacht: “hadden ze mij maar doodgeschoten”. Zij is gestopt met het volgen van EMDR-therapie, omdat dat te zwaar was. Mevrouw [naam 1] heeft wekelijks gesprekken met een psycholoog. Deze zijn er met name op gericht om haar allesoverheersende angst te overwinnen.
Uit het voorgaande blijkt dat de feiten op deze slachtoffers grote impact hebben gehad. De rechtbank vindt het getuigen van een enorme lafheid om weerloze bejaarde mensen van hun geld en goederen te beroven, zowel op straat als in hun woning. Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij het plegen van deze feiten doelbewust kwetsbare, oudere, slachtoffers uitgezocht. Daarbij hebben zij zich niet laten weerhouden om ook geweld toe te passen op een plek waar de slachtoffers zich veilig dienden te wanen: in hun eigen huis, hun eigen omgeving of zomaar op straat. De levens van deze mensen zijn door verdachte en de medeverdachten overhoop gehaald alleen maar voor geldelijk gewin. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte deze buitengewoon ernstige feiten zwaar aan.
Daarbij komt nog dat verdachte en zijn medeverdachten op de dag dat zij zijn aangehouden een nieuwe beroving aan het beramen waren. Daarvoor hadden zij hakmessen, tape en maskers voorhanden en was verdachte in het casino een nieuw slachtoffer aan het uitkiezen. Door het optreden van de politie is een nieuwe beroving voorkomen en is de reeks berovingen een halt toegeroepen.
Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan heling van een gestolen auto, heeft hij de heer [aangever 1] opgelicht door zich als eigenaar van deze auto voor te doen, heeft hij een busje pepperspray voorhanden gehad en heeft hij zichzelf een vals alibi proberen te verschaffen door een valse opnameverklaring te gebruiken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 oktober 2017 waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld. Op 14 december 2016 is hij door de politierechter te Den Haag veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met twee winkeldiefstallen. Op 28 juli 2014 is hij door de politierechter te Den Haag veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk eveneens in verband met winkeldiefstal. In 2009 is verdachte twee maal veroordeeld door de politierechter te Almelo, wederom voor winkeldiefstallen. Op 2 december 2003 is verdachte veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam tot de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) in verband met het plegen van ontuchtige handelingen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt op 20 mei 2017 door M.H. de Groot, GZ-psycholoog;
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt op 7 juni 2017 door M.H. Diaware, psychiater;
- Adviesrapportage van Reclassering Nederland opgemaakt op [geboortedatum 8] 2017.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Ingevolge art. 37a, eerste lid, in verbinding met art. 37b, eerste lid, Sr kan de rechter aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een last geven tot terbeschikkingstelling met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verdachte heeft niet mee willen werken met enig onderzoek door gedragsdeskundigen.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie:
Verdachte weigert mee te werken aan onderhavig onderzoek. Als reden voor deze weigering geeft hij aan dat hij onschuldig is en dat hij in het verleden wel eens aan rapportage Pro Justitia heeft meegewerkt en dat hij daardoor, door mee te werken aan dit onderzoek, zes jaar van zijn leven opgesloten is geweest. Uit informatie van onder meer de reclassering blijkt dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen. Er zou toen een lichte verstandelijke handicap en een antisociale gedragsstoornis geconstateerd zijn, terwijl er in zijn jeugd sprake zou zijn geweest van affectieve en pedagogische verwaarlozing. Dit alles overziende kan niet uitgesloten worden dat er nog steeds sprake is van psychische problematiek bij verdachte ook ten tijde van het moment dat de ten laste gelegde feiten gepleegd werden. Daarbij is zeer zeker ook niet uit te sluiten dat mogelijke psychische problematiek een rol gespeeld heeft bij het plegen van het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen zal worden geacht. Het valt daarom te overwegen verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Op deze manier kan er mogelijk meer duidelijkheid verkregen worden over de eventuele aanwezigheid van psychische problematiek bij verdachte en over de eventuele invloed van deze mogelijk geconstateerde psychische problematiek op de gedragingen van betr. ten tijde van het moment dat het ten laste gelegde plaats vond.
De psychiater komt tot de volgende conclusie:
Bij een Pro Justitia onderzoek in 2002 waren er aanwijzingen voor psychische problematiek, met name affectieve verwaarlozing in de jeugd, een lichte verstandelijke beperking en een antisociale gedragsstoornis. Voor de huidige detentie was betrokkene sinds enkele maanden in
behandeling bij GGZ Parnassia na een crisisopname in verband met suïcidale gedachten na
een relatiebreuk en sociaal-maatschappelijke problemen. Tijdens het trajectconsult van 24
maart 2017 zijn er geen aanwijzingen voor een psychotische of stemmingsstoornis. Er speelt
geen middelengebruik. Er is geen opvallende persoonlijkheid gerelateerde interactie. Wel zijn
er anamnestisch aanwijzingen voor antisociale trekken. Verdachte werkt niet mee aan het onderzoek. Tijdens het korte contactmoment was er geen sprake van een duidelijk psychiatrisch toestandsbeeld. Indien de verdere procesgang en de ernst van de tenlastegelegde feiten hier ruimte voor bieden, kan een nadere observatie in het Pieter Baan Centrum overwogen worden.
Tijdens de pro forma zitting van 17 augustus 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot overbrenging van verdachte naar het Pieter Baan Centrum ter observatie afgewezen. Van een noodzaak tot nader onderzoek naar de geestvermogens van verdachte door middel van een dergelijke plaatsing was de rechtbank op dat moment onvoldoende gebleken. De Pro Justitia rapportages van de psychiater en psycholoog hebben daarvoor een onvoldoende stevige onderbouwing gegeven. Ook de aard van de ten laste gelegde feiten maakte het niet noodzakelijk dat tot een dergelijk onderzoek moest plaatsvinden.
De officier van justitie heeft zeer kort voor de behandeling van onderhavige zaken de deskundigenrapportages overgelegd uit oktober 2002 waarin is geadviseerd tot oplegging van de PIJ-maatregel. Uit de stukken blijkt dat deze maatregel is verlengd met in totaal vier jaar.
Daaruit blijkt dat 15 jaar geleden bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een affectieve verwaarlozing in de jeugd, een lichte verstandelijke beperking en een antisociale gedragsstoornis en dat hij tot 2009 behandeling heeft ondergaan in het kader van de PIJ-maatregel. De officier van justitie baseert haar vordering mede op deze stukken.
De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van de beschikbare informatie waaronder deze zeer gedateerde rapporten niet daadwerkelijk kan vaststellen dat ten tijde van onderhavige strafbare feiten gepleegd in 2016 en 2017 sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Om die reden is het onmogelijk om aan de weigerende verdachte die niet is onderzocht in het PBC de Tbs-maatregel op te leggen (vgl HR 9 januari 2001, NJ 2001/112).
De rechtbank kan dan ook niet anders dan verdachte fors af te straffen voor de veelvuldigheid aan ernstige feiten, ter vergelding van die feiten en ter bescherming van de maatschappij gedurende de tijd dat verdachte zijn gevangenisstraf moet uitzitten. De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
Voor een woningoverval staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 5 jaren, afhankelijk van of er sprake is van licht geweld/bedreiging of van ander geweld. Strafvermeerderende factoren zijn onder andere kwetsbare slachtoffers, (aard en ernst) letsel, samenwerkingsverband, professionele werkwijze en recidive.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drie (pogingen tot) gewelddadige woningovervallen, met strafvermeerderende factoren.
Voor een straatroof kan als uitgangspunt worden genomen dat bij een lichte vorm van geweld, een tasjesroof met een enkele duw/ruk, gevangenisstraf van 3 maanden onvoorwaardelijk wordt opgelegd, bij recidive 4 maanden. Als de straatroof gepaard gaat met licht geweld of verbale dreiging is het oriëntatiepunt 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk, in geval van recidive 8 maanden. Strafvermeerderende factoren zijn onder andere de professionele wijze waarop het delict is gepleegd en het georganiseerde karakter van de groep waarvan de verdachte deel uitmaakt, kwetsbare slachtoffers en (aard en ernst) letsel.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zeven (pogingen tot) straatroven met enigszins uiteenlopende mate van geweld, waarbij strafvermeerderende factoren van toepassing zijn.
Alleen al de bestraffing conform de oriëntatiepunten van de woningovervallen en straatroven, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat kwetsbare oude dames het slachtoffer zijn geworden van geweld teneinde hen geld en goederen afhandig te maken, rechtvaardigt de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De andere feiten waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, maar waarvoor geen oriëntatiepunten zijn geformuleerd, hebben beperkte invloed op de hoogte van de straf.
Daar tegenover werken de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn proceshouding niet in strafverminderende zin. Verdachte stelt dat zijn ziekte is teruggekomen, maar dat hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan de uitvoering van gevangenisstraf in de weg te staan. Voorts heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn misdaden, hij heeft bij hoog en bij laag ontkend, is daarbij zover gegaan dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd om een alibi te fabriceren en verdachte heeft op indringende wijze geprobeerd te doen geloven dat zijn minderjarige neefjes hem erin geluisd hebben.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twaalf jaren.
Onder verdachte is een busje pepperspray in beslag genomen.
Nu met betrekking tot dit voorwerp het in zaak A onder 16 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Er is op basis van artikel 94a Wetboek van Strafvordering conservatoir beslag gelegd op de personenauto van verdachte, alsmede op een geldbedrag van € 491,96. De rechtbank zal om die reden geen beslissing nemen ten aanzien daarvan.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[aangeefster 3] (feit A2)
De benadeelde partij [aangeefster 3] vordert € 2.173,94 aan materiële schadevergoeding en
€ 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de vordering betwist. Een groot deel van de schade komt voort uit de ontstane hartritmestoornis en het plaatsen van een pacemaker. Het staat niet vast dat dit een rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde feit is. De opgevoerde schade is onvoldoende onderbouwd. De gevorderde kosten zijn niet door de benadeelde gemaakt. De vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een gewelddadige overval in de eigen woning, zeker bij een slachtoffer op leeftijd, hevige emoties oproept, die fatale, of in ieder geval ernstige fysieke, gevolgen kunnen hebben. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij, mevrouw [aangeefster 3] , een zogeheten “onderliggende conditie” moet hebben gehad, zoals de behandelend cardioloog heeft gesteld. Nu de hartritmestoornis bovendien vrijwel direct na het gepleegde feit is opgetreden, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk een causaal verband kan worden vastgesteld tussen het plegen van het feit door verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de vordering door middel van het schadeonderbouwingsformulier en de bijlagen afdoende onderbouwd.
De kosten voor persoonlijke verzorging en de beredderingskosten komen wel voor vergoeding in aanmerking, het slachtoffer is bevoegd vergoeding van verplaatste schade te vorderen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Op grond van hetgeen hiervoor overwogen over het causale verband tussen de poging tot woningoverval en de gevolgen voor het slachtoffer staat tevens vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Er is een ernstige inbreuk gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer, waarbij het gepleegde feit een sterk invaliderende invloed op het leven van de benadeelde partij heeft gehad.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het bedrag zoals gevorderd.
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 12 .173,94 (twaalfduizend honderd drieënzeventig euro en vierennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[aangeefster 4] (feit A3)
De benadeelde partij [aangeefster 4] vordert € 282,49 aan materiële schadevergoeding en
€ 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de vordering betwist en gesteld dat de vordering onevenredig belastend is voor het strafgeding zodat deze moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het hoesje van de telefoon is verdwenen. Tevens ziet de benadeelde bij teruggave van haar telefoon direct dat er krassen op de telefoon zitten, die voor de straatroof nog niet aanwezig waren. Zij heeft daarop een offerte overgelegd van de vervanging van het scherm.
De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,- De vordering tot immateriële schadevergoeding kan voor dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 782,49 (zevenhonderd tweeëntachtig euro en negenenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[aangeefster 8] (feit A6)
De benadeelde partij [aangeefster 8] vordert € 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de vordering betwist en gesteld dat de vordering onevenredig belastend is voor het strafgeding zodat deze moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
Gelet op het feit dat benadeelde een destijds 77 jarige vrouw betreft bij wie voor de deur van haar woning gepoogd is haar tas te stelen en waarbij zij is geslagen en daar letsel aan heeft overgehouden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.000,-
De rechtbank concludeert dat de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 8] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 6 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[aangeefster 7] (feit A7)
De benadeelde partij [aangeefster 7] vordert € 320,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze niet is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 7 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Weliswaar zijn geen aankoopbewijzen overgelegd, maar de rechtbank acht aannemelijk dat deze reeds bij de aangifte genoemde goederen bij de straatroof zijn ontvreemd. Daarbij acht de rechtbank de gestelde bedragen redelijk en voor toewijzing vatbaar. Het feit dat er geen bonnen ter onderbouwing zijn overgelegd staat naar het oordeel van de rechtbank daar niet aan in de weg.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 7] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 7 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 320,00 (driehonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[aangeefster 2] (feit A8)
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert € 760,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd en onduidelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 8 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de bij de vordering gevoegde stukken blijkt dat er in totaal een bedrag van € 220,- is gepind door benadeelde en dat zij dit bij zich droeg ten tijde van de straatroof. Dit komt ook overeen met de bedragen die door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan buit worden genoemd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het bedrag ten aanzien van de telefoon dient te worden toegewezen, nu deze bij de straatroof is weggenomen en de rechtbank het bedrag redelijk acht,
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 8 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 760,00 (zevenhonderd zestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 416,30 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
[aangeefster 1] (feit A11)
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert € 164,54 aan materiële schadevergoeding en € 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de behandeling er van een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 11 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Weliswaar zijn geen aankoopbewijzen overgelegd, maar de rechtbank heeft bewezen verklaard dat deze goederen bij de straatroof zijn ontvreemd. Daarbij acht de rechtbank de gestelde bedragen redelijk en voor toewijzing vatbaar. Het feit dat er geen bonnen ter onderbouwing zijn overgelegd staat naar het oordeel van de rechtbank daar niet aan in de weg.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 11 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Gelet op het feit dat benadeelde een destijds 80 jarige vrouw betreft van wie bij de box voor het huis met geweld de tas is gestolen, die daardoor ten val is gekomen en daar letsel aan heeft overgehouden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.000,-
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 11 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.165,54 (elfhonderd vijfenzestig euro en vierenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 1.969,16 aan materiële schadevergoeding en
€ 6.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 7.969,16, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd, dan wel de behandeling daarvan een onevenredige belasting zou zijn voor het strafgeding. De kosten van loonderving dienen voor rekening en risico van benadeelde te komen nu zij voor het feit onbetaald verlof heeft opgenomen en daardoor minder loon heeft ontvangen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder [nummer 4] bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het komt de rechtbank gelet op de motivering en de aangeleverde stukken aannemelijk voor dat zij de zorgkosten heeft gemaakt en dat deze rechtstreeks verband houden met de overval. Ook is het dan aannemelijk dat de benadeelde partij het eigen risico van de zorgverzekering over 2017 zal verbruiken gelet op de door de benadeelde genoemde therapieën. Ook de gederfde inkomsten voortkomend uit het feit dat mevrouw voordat zij werd overvallen zelf onbetaald verlof had opgenomen en daardoor een lager inkomen had tijdens haar ziekteverlof is toewijsbaar. Immers, de benadeelde partij zou indien zij niet was overvallen wel weer volledig betaald aan het werk zijn gegaan. Deze gederfde inkomsten komen dan ook voor rekening van verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder [nummer 4] bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en verdachte het oogmerk had om het slachtoffer leed en angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 6.000,00. Zoals gezegd heeft de benadeelde partij tijdens de overval in haar woning doodsangsten uitgestaan. Zij heeft een hersenschudding opgelopen, waarbij het herstel wel anderhalf jaar kan duren. Zij is gestopt met het volgen van EMDR-therapie, omdat dat te zwaar was. Mevrouw [naam 1] heeft nog altijd wekelijks gesprekken met een psycholoog. Deze zijn er met name op gericht om haar allesoverheersende angst te overwinnen.
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 12 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.969,16 (zevenduizend negenhonderd negenenzestig euro en zestien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[aangeefster 10] (feit A14)
De benadeelde partij [aangeefster 10] vordert € 5.100,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 600,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van de in zaak A onder 14 primair ten laste gelegde woninginbraak zal worden vrijgesproken =en niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de in zaak A onder 14 subsidiair bewezen verklaarde opzetheling.
[benadeelde partij 1] (feit A14)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 243,44 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van de in zaak A onder 14 primair ten laste gelegde woninginbraak zal worden vrijgesproken en niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de in zaak A onder 14 subsidiair bewezen verklaarde opzetheling.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 1.500,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient ten aanzien van het immateriële deel te worden afgewezen omdat dit onderdeel onvoldoende is onderbouwd en deze schade ook niet aannemelijk is geworden.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 15 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. De gestelde psychische schade is niet onderbouwd en komt de rechtbank ook niet aannemelijk voor.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 15 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
Ten aanzien van alle vorderingen waarbij meerdere verdachten zijn betrokken geldt dat de betalingsverplichting hoofdelijk zal worden opgelegd. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door (één van) de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.