8.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaak meerdere woningovervallen, straatroven en pogingen en een voorbereiding daartoe.
Uitgangspunt bij een woningoverval is dat een jeugddetentie vanaf 6 maanden wordt opgelegd. Bij diefstal met geweld is dat 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie, waarbij strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven kunnen wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In de onderhavige feiten gelden als strafverzwarende omstandigheden de kwetsbaarheid van de slachtoffers, het gebruik van geweld en het ontstaan van letsel en het georganiseerd karakter van de groep.
Artikel 77i van het Wetboek van Strafrecht vermeldt dat de maximale duur van de op te leggen jeugddetentie die kan worden opgelegd aan minderjarigen jonger dan 16 jaar ten tijde van het begaan van het strafbare feit, twaalf maanden is.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn oom en zijn neefje in korte tijd een reeks aan woningovervallen en straatroven gepleegd en poging daartoe gedaan. Verdachte lijkt daarbij een voortrekkersrol op zich te hebben genomen.
K wil sws meerzegt verdachte tijdens de voorbereidingen op de woningoverval van mevrouw [aangeefster 6] .
Bro k ben voor alles in staaten
J hbt zelf gezien laatste dagen me hoofd s heet brozegt verdachte even later. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank inzicht met welke (verwerpelijke) instelling verdachte die dagen met zijn medeverdachten op pad was.
De slachtoffers waren veelal kwetsbare vrouwen op leeftijd. Een half jaar daarvoor heeft verdachte samen met anderen, waaronder zijn oom [medeverdachte 1] , gepoogd mevrouw [naam 4] in haar woning te beroven. Alles enkel en alleen met het oog op hun eigen financiële gewin. Zij hebben blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van een ander, hun gezondheid, veiligheid en eigendom. De rechtbank vindt de WhatsApp conversaties tussen de verdachten hiervoor illustrerend. [medeverdachte 1] wijst erop dat de overval in Buitenveldert op AT5 staat en dat het vrouwelijke slachtoffer 86 was. Vervolgens zegt hij “fuck dat, saaf is saaf” (geld is geld). Hij is nu tot alles in staat, vooral voor een pinpas. [medeverdachte 2] vraagt in een eerder gesprek of [verdachte ] al iemand op het oog heeft, een omaatje of zo. [verdachte ] zegt dat er bij zijn oma ‘oude tattas vrouwen met saaf’ wonen.
Slachtoffers van dergelijke overvallen en straatroven ondervinden daarvan vaak nog gedurende lange tijd de nadelige gevolgen. Uit de aangiften, de diverse vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen, blijken de gevolgen van het handelen van de verdachten. De rechtbank zal daar per slachtoffer kort bij stilstaan.
Mevrouw [aangeefster 6] , toen 95 jaar, is in haar woning overvallen. Uit de meer dan vijftien minuten durende tapgesprekken is deze overval in zijn geheel te volgen, waarbij het opvallend is hoe lang zij het volhoudt om weerstand te biedentegen haar overvallers.
Zij wordt met grove bewoordingen en dreigementen gedwongen haar pinpas af te geven, wat zij uiteindelijk ook doet op het moment dat zij een verdachte met een rol tape haar woonkamer ziet binnenkomen en hij de gordijnen wil sluiten. Dat is het moment waarop zij echt bang wordt en besluit mee te werken. Mevrouw krijgt een klap en een kopstoot met de klep van een petje. Als zij de buren wil bellen wordt de telefoon tot twee keer toe uit haar handen getrokken. Vervolgens wordt zij in de wc opgesloten, zodat de verdachten weg kunnen gaan. Verdachten proberen geld te pinnen met de pas, maar dit lukt niet omdat mevrouw Van ‘t Hull met opzet een verkeerde code heeft gegeven. Zij heeft na de overval pijn aan haar arm, tussen de schouders en haar ellenboog.
Bij mevrouw [aangeefster 3] , destijds 86 jaar, hebben verdachte en zijn medeverdachten getracht om op dezelfde manier een beroving te plegen. Op het moment dat verdachten de woning willen betreden komt zij ten val op haar achterhoofd, waarop verdachten wegrennen. De gevolgen voor mevrouw [aangeefster 3] zijn vervolgens ongekend. Zij heeft een hoofdwond en wordt naar het ziekenhuis vervoerd. Daar krijgt zij die nacht tot twee keer toe een hartstilstand, waarop een pacemaker is geplaatst. Mevrouw [aangeefster 3] heeft vijf weken in een revalidatiekliniek verbleven. Hoewel mevrouw [aangeefster 3] weer zelfstandig woont, is zij haar onafhankelijkheid kwijt. Zij heeft bij veel handelingen hulp nodig en kan zonder begeleiding de deur niet uit. Door de fysieke klachten als gevolg van het incident is het leven van mevrouw [aangeefster 3] drastisch veranderd. Zij was sociaal zeer actief en vaak op pad. Dit is nu veel minder geworden. Zij kan niet meer zelfstandig met het openbaar vervoer zoals zij voorheen deed. Ook sporten kan niet meer en mevrouw [aangeefster 3] heeft moeten stoppen met vrijwilligerswerk. De duw die verdachten benadeelde gaven kwam zo snel dat benadeelde amper tijd had om na te denken of bang te zijn. Pas toen zij van de schok bekomen was sloeg de angst toe. Na het incident ging alle aandacht uit naar het fysieke letsel wat zij had opgelopen. Al haar krachten en energie waren nodig om te herstellen. Toen mevrouw [aangeefster 3] na ongeveer zes weken weer thuis kwam, kwam het besef dat zij nooit meer de oude zou worden hard aan. Ondanks dat zij zichzelf goed weet op te peppen, is mevrouw [aangeefster 3] hierover tot op heden emotioneel. De pijn in de achterkant van het lichaam en de herinnering aan het incident maakten haar moe en lusteloos. Het actieve sociale leven van mevrouw [aangeefster 3] werd hierdoor kleiner. Maar ook in haar eigen huis voelde zij zich niet op haar gemak en schrok zij van onverwachte geluiden. Mevrouw [aangeefster 3] sliep erg licht en ging soms in de nacht haar bed uit om de sloten te controleren. Inmiddels gaat het wat beter met haar en heeft zij haar huidige gezondheidstoestand enigszins weten te accepteren. Zij gaat nu regelmatig voor uitstapjes met vriendinnen en familie de deur uit. Mevrouw [aangeefster 3] heeft hierbij echter nog altijd hulp nodig. De klachten in de nek en de rug blijven haar parten spelen. Ook haar dagelijkse bezigheden kan zij niet meer volledig zelf uitvoeren. Het maakt haar verdrietig dat zij veel minder onafhankelijk is dan zij voor het incident was. Zij wil graag haar eigen gang kunnen gaan en zij wil andere mensen niet tot last zijn. Er zijn maatregelen genomen zodat zij zich thuis veiliger kan voelen. Tot op heden heeft mevrouw [aangeefster 3] last van nachtmerries.
Mevrouw [aangeefster 4] , 59 jaar, zat nietsvermoedend op een bankje toen plotseling haar telefoon uit haar handen werd getrokken. Deze heeft zij een paar maanden later bekrast en zonder hoesje teruggekregen. De gebeurtenis heeft grote impact op haar gehad. Zij voelt zich sindsdien minder veilig, alsof zij zich opeens beter realiseert hoe kwetsbaar zij is. Mevrouw [aangeefster 4] durft haar telefoon niet meer op straat te gebruiken. Kennissen hebben haar gezegd dat ze inderdaad op straat niet meer moet bellen. Mevrouw [aangeefster 4] vindt dat heel vervelend en ervaart het als een inperking van haar gevoel van vrijheid.
De tas van mevrouw [aangeefster 9] , 66 jaar, werd met een flinke ruk losgetrokken, waardoor zij ten val is gekomen en een pijnlijke knie heeft opgelopen.
Mevrouw [aangeefster 8] , destijds 77 jaar, is geslagen tijdens de poging haar van haar tas te beroven. Zij heeft daar een zwelling op haar jukbeen aan overgehouden. Zij is hevig geschrokken en is ontredderd en trillend achtergebleven. De schrikreactie was zo hevig dat zij die nacht geen oog dicht heeft kunnen doen. Ook in de dagen erna bleef de herinnering zo nadrukkelijk door haar hoofd spoken. Mevrouw voelde zich buiten niet meer veilig en op haar gemak en was extra op haar hoede. Ze kan niet begrijpen dat zulke jonge verdachten mensen op gevorderde leeftijd doelbewust als slachtoffers uitkiezen.
Mevrouw [aangeefster 7] , 61 jaar, is beroofd van haar tas. Zij is ten val gekomen en heeft letsel opgelopen aan hoofd, voet en knie. Haar tas met inhoud is weggenomen. Zij heeft hierdoor een periode slecht geslapen en voelt zich ’s avonds onveiliger op straat.
Mevrouw [aangeefster 2] van 62 jaar, is bestolen van haar tas met daarin geld en een telefoon. Zij heeft een naar gevoel overgehouden aan het incident. Mevrouw [aangeefster 2] woonde nog meer net in Nederland. Zij is nu erg oplettend op straat en durft ’s avonds niet goed naar buiten.
Mevrouw [aangeefster 5] , 77 jaar oud, liep over straat toen tegen haar paraplu werd geslagen. Zij is ten val gekomen na een ruk aan haar tas. Omdat zij om politie heeft geroepen zijn de verdachten zonder tas weggerend.
Ook bij mevrouw [aangeefster 1] , destijds 80 jaar, is aan haar tas getrokken waardoor zij ten val is gekomen. Haar tas met inhoud, waaronder contant geld en een telefoon, is gestolen en door de val heeft zij haar knie en hand bezeerd. Het misdrijf heeft haar erg aangegrepen en zij heeft hier nog steeds veel last van. Het belangrijkste gevolg is dat haar veiligheidsgevoel is aangetast en hierdoor voelt ze zich minder vrij om zich te bewegen. Buiten op straat is ze op haar hoede, met name voor mensen met een uiterlijke gelijkenis met de verdachten. Voor mevrouw [aangeefster 1] is de vrijheid om naar buiten te gaan hetgeen haar leven kleur geeft. Zij ervaart nu dat deze vrijheid niet meer zo vanzelfsprekend is als voorheen en dit zit haar erg dwars.
Tijdens de overval in haar woning heeft mevrouw [naam 4] doodsangsten uitgestaan. Zij was panisch dat de daders haar zouden aanraken. Na de overval had zij overal blauwe plekken en bulten op haar hoofd. Uit een MRI-scan bleek dat zij een hersenschudding had opgelopen, waarbij het herstel wel anderhalf jaar kan duren. Mevrouw [naam 4] kon de eerste maanden na de overval niets. Zij heeft zich de dag na de overval direct ziek gemeld. Zij is gestopt met het doen van vrijwilligerswerk. Mevrouw [naam 4] durfde een lange periode na de overval niet alleen te zijn en schrok van ieder geluidje dat zij hoorde. De nachtmerries waren een hel. Er waren momenten dat zij zich zo ongelukkig voelde en dacht: “hadden ze mij maar doodgeschoten”. Zij is gestopt met het volgen van EMDR-therapie, omdat dat te zwaar was. Mevrouw [naam 4] heeft wekelijks gesprekken met een psycholoog. Deze zijn er met name op gericht om haar allesoverheersende angst te overwinnen.
Uit het voorgaande blijkt dat de feiten op deze slachtoffers grote impact hebben gehad. De rechtbank vindt het getuigen van een enorme lafheid om weerloze bejaarde mensen van hun geld en goederen te beroven, zowel op straat als in hun woning. Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij het plegen van deze feiten doelbewust kwetsbare, oudere, slachtoffers uitgezocht. Daarbij hebben zij zich niet laten weerhouden om ook geweld toe te passen op een plek waar de slachtoffers zich veilig dienden te wanen: in hun eigen huis, hun eigen omgeving of zomaar op straat. De levens van deze mensen zijn door verdachte en de medeverdachten overhoop gehaald alleen maar voor geldelijk gewin. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte deze buitengewoon ernstige feiten zwaar aan.
Daarbij komt nog dat verdachte en zijn medeverdachten op de dag dat zij zijn aangehouden een nieuwe beroving aan het beramen waren. Daarvoor hadden zij hakmessen, tape en maskers voorhanden en was zijn medeverdachte [medeverdachte 1] in het casino een nieuw slachtoffer aan het uitkiezen. Door het optreden van de politie is een nieuwe beroving voorkomen en is de reeks berovingen een halt toegeroepen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- rapporten van de Raad opgemaakt op 27 februari 2017, 7 maart 2017 en 10 november 2017;
- rapporten van JBRA opgemaakt op 30 maart 2017 en 10 oktober 2017;
- Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door M.T. Bijer-Holtman, GZ-psycholoog, op 14 juni 2017; en de schriftelijke aanvulling daarop van 29 november 2017;
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door arts in opleiding tot psychiater mw drs. P. M. Stokvis (supervisie dhr. BGJ Gunnewijk kinder/jeugd psychiater) op 14 juni 2017.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis is de zin van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Tevens is er sprake van een
gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een
bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Deze waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Met name de zwakbegaafdheid van verdachte en zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling lijken zijn doorwerking te hebben gehad in die feiten. Het gebrekkig overzicht van verdachte op complexe situaties, de daarmee samenhangende beïnvloedbaarheid en het beperkte overzicht op de gevolgen van het eigen handelen komt naar voren in deze feiten, waarbij te weinig sturing kan worden aangebracht door eigen innerlijke grenzen. De, mede uit zijn cognitieve beperkingen voortvloeiende, gewetensfuncties schoten daarbij tekort. Verdachte was, deels vanuit zijn zwakbegaafdheid, deels vanuit een onvoldoende rijping in staat om eigen gevolgen, maar ook de gevolgen voor de slachtoffers te overzien. Een egocentrische en opportunistische denkwijze hadden hierin een negatief versterkend effect. Passend bij een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings-of andere gedragsstoornis, kwam verbale agressie naar voren op het moment dat het niet liep zoals verdachte had verwacht. Gezien de doorwerking van alle drie de stoornissen, was verdachte minder goed in staat om alternatieve gedragskeuzes te maken en derhalve wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit zijn zwakbegaafdheid kan verdachte moeilijk het overzicht behouden in (complexe) situaties en is hij minder goed in staat om zijn handelen af te wegen en de gevolgen ervan te overzien. Daarnaast heeft hij moeite met het beheersen van zijn impulsen op het moment dat zaken anders lopen dan verwacht, dan wordt hij rigide in zijn denken, stemt minder af op de sociale situatie en zet zijn argumenten kracht bij door verbaal, buitensporig, agressief te reageren. Tevens lijkt verdachte over onvoldoende adequate copingvaardigheden te beschikken om met probleemsituaties om te gaan. Samen met de neiging om zaken sneller negatief te interpreteren, kunnen makkelijk conflicten ontstaan. Zijn ego-ontwikkeling laat daarbij zien dat hij nog sterk gericht is op zichzelf en weinig rekening houdt met de ander en dat zijn empathische vermogens en gewetensontwikkeling nog fors tekortschieten. Verdachte is altijd positief gericht op school. Er is geen sprake van verzuim, zijn cijfers en inzet zijn steeds voldoende geweest. Ondanks diverse verbaal agressieve uitbarstingen op school heeft hij nooit gedoubleerd. Daarnaast heeft verdachte vanaf zijn 8e jaar een structurele vrije tijdsbesteding in de vorm van voetbal, heeft hij nu ruim een jaar een positieve relatie (vriendin) en is de band met zijn moeder hecht. Een belangrijke situatieve conditie lijkt de rol van zijn oom, tevens medeverdachte. Enerzijds vervult deze man een positieve rol in het leven van verdachte en doet hij veel voor hem, althans zo ervaart verdachte dit. Dit maakt het loyaliteitsgevoel richting zijn oom groot, ondanks dat deze man een criminele voorgeschiedenis heeft. Verdachte trok veel op met zijn neefje [medeverdachte 2] die hij als een broer beschouwt, maar ook medeverdachte is in de huidige zaak. Verdachte woont daarnaast in een achterstandsbuurt (de Bijlmer) waar veel criminaliteit heerst en zit zijn vader een gevangenisstraf van ongeveer 12 jaar uit, vanwege het doden van iemand. Hierdoor staat moeder alleen voor de opvoeding van haat kinderen en rijst de vraag in hoeverre moeder pedagogisch vaardig genoeg is om betrokkene te bieden wat hij nodig heeft. Zij lijkt in haar opvoeding vooral een beschermende rol op zich te hebben genomen, terwijl verdachte, ook vanuit zijn zwakbegaafdheid, sturing, begrenzing en toezicht nodig had. Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en het voorkomen van recidive wordt het van belang geacht dat betrokkene behandeling volgt op zijn cognitieve niveau, waarin hij psycho-educatie krijgt ten aanzien van zijn stoornissen en behandeling die gericht is op het stimuleren van zijn morele, gewetens- en identiteitsontwikkeling, het leren hanteren van zijn boosheid en leren om andermans gedrag niet direct negatief te interpreteren. Tevens dient er aandacht te zijn voor de opvoedsituatie en moeder te ondersteunen in het bieden van voldoende structuur, duidelijkheid en toezicht voor betrokkene. Vader is weliswaar niet meer in het gezin aanwezig, betrokkene heeft wel een band met zijn vader en in die zin wordt het van belang geacht dat hiervoor ook aandacht is in de behandeling. Hierbij kan gedacht worden aan een forensische instelling als de Bascule of de Waag, die zowel individuele als systeemgerichte behandeling kunnen bieden. Om een structurele gedragsverandering te bewerkstelligen wordt het wenselijk geacht dat verdachte over een langer durende periode behandeling volgt en dat er toezicht blijft op verdachte en gekeken wordt of hij zich blijvend kan in zetten bij bovengenoemde interventies. Het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt hier toereikend voor geacht. Gezien de ernst van de huidige tenlastegelegde feiten, in combinatie met de pathologie, waarbij een langdurende behandeling noodzakelijk wordt geacht om recidivekans te verminderen, wordt geadviseerd om deze behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Dit wordt als voldoende toereikend geacht. Betrokkene is buiten de huidige verdenkingen nog weinig met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft tot aan de huidige tenlastegelegde feiten redelijk tot goed gefunctioneerd in de maatschappij. Derhalve wordt geadviseerd om bovengenoemde forensische individuele en systeembehandeling als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een voorwaardelijke PIJ- maatregel. Dat biedt voor verdachte de kans om zijn leven in de maatschappij vorm te kunnen geven en biedt tegelijkertijd een forse spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’ ter preventie van recidive.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt het volgende.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings of andere gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens werk ten door in zijn gedragingen ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Vanuit zijn zwakbegaafdheid zal betrokkene minder de gevolgen van zijn handelen en de consequenties overzien. Hij lijkt echter toch bewuste keuzes te maken, ook ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, al komt hierin wel invloed en manipulatie van oom naar voren (in welke mate is niet goed vast te stellen). Oom speelt in op zijn kwetsbare zelfbeeld. Hij onttrekt zich er echter niet aan maar wil zich tegenover oom en zijn neef vooral bewijzen, ook ten koste van de slachtoffers. Vanuit zijn egocentriciteit, in combinatie met de onrijpe, gebrekkige gewetensvorming, doet betrokkene actief mee met oom in de uitvoering van de hem tenlastegelegde feiten. De feiten zijn hem wel in lichte mate verminderd toe te rekenen. Bij gebruikmaking van de driepuntsschaal, wordt daarbij uitgekomen op een “in verminderde mate toerekenen”. Bij beoordeling van de mate van toerekenen wordt geconcludeerd dat de feiten hem wel zijn aan te rekenen door de negatieve keuzes die hij steeds weer maakt om actief mee te doen. De feiten zijn hem wel in lichte mate verminderd toe te rekenen omdat hij de impact ervan door zijn zwakbegaafdheid minder kon over zien en hij gevoelig was voor de manipulatie door zijn oom in relatie tot zijn kwetsbare zelfbeeld. Vanuit de SAVRY wordt geconcludeerd tot een hoog recidive risico op gewelddadig gedrag in de toekomst vanwege vooral de hoge scores op individuele factoren. De klinische inschatting is ook dat het recidive gevaar hoog is, Gezien wordt dat belde inschattingen met elkaar in overeenstemming zijn. Als beschermende factoren zien we een hechte band met moeder, ook al worden en vraagtekens gezet bij haar opvoedkwaliteiten en een positieve gerichtheid op school ook al is hij geschorst geweest vanwege herhaalde verbale agressie. Er is sprake van omgang met delinquente leeftijdsgenoten en familieleden van vaders kant, geringe copingvaardigheden (snel boos en agressief reageren bij krenking of inperking), geringe opvoedingsvaardigheden van de ouders (detentie vader en overmatig in bescherming nemen van betrokkene door moeder) en gebrek aan steun van andere volwassenen. De negatieve contextuele en situatieve condities vergroten het risico. De beschermende factoren zijn niet zodanig sterk dat zij voldoende tegenwicht bieden tegen het verhoogde risico op toekomstig crimineel en agressief gedrag. Slechts intensieve therapie volgehouden over langere tijd kan doorgroei mogelijk maken naar een rijpere gewetensvorming en meer empathisch vermogen. Hij zal hierbij moeten leren verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen gedrag, leren omgaan met krenking of begrenzing, leren op adequate wijze om te gaan met frustraties zonder gebruik te maken van (verbale) agressie, leren uitstel van behoeftebevrediging te verdragen. Daarnaast is een belangrijk element het betrekken van moeder (eventueel ook vader) in zijn behandeling. Verder dient zijn gezonde kant, zijn serieuze instelling op school, bewaakt en gestimuleerd te worden. Geadviseerd wordt om betrokkene- indien de feiten, of een deel van de feiten bewezen worden geacht- de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een in richting voor jeugdigen op te leggen. De GBM-maatregel biedt een onvoldoende dwingend kader om daadwerkelijke behandeling over voldoende lange tijd te realiseren. Er is sprake van ernstige psychopathologie, van ernstige ten laste gelegde feiten en hoog recidive gevaar, er zijn gebrekkige ontwikkelingsmogelijkheden zonder intensieve hulp, het sociaal netwerk is gebrekkig en opvoedingsmogelijkheden vanuit de thuissituatie zijn gering. Dit forse kader wordt als stok achter de deur nodig geacht om de kansen van betrokkene op volgen en volhouden van behandeling over voldoende langere tijd te kunnen realiseren, teneinde doorgroei mogelijk te maken naar een rijpere gewetensvorming en meer empathisch vermogen. Daarnaast kan zijn gezonde kant, zijn serieuze instelling op school, op intensieve wijze worden bewaakt en gestimuleerd, rekening houdend met zijn zwakbegaafdheid.
De psycholoog heeft op verzoek van de officier van justitie kort voor de zitting de keuze voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel schriftelijke toegelicht en daarbij gehandhaafd.
Ter zitting is het psychiatrisch rapport toegelicht door de deskundigen. Ook zij handhaven hun advies om verdachte ambulant te behandelen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Hoewel zij hebben getwijfeld zijn er positieve aanknopingspunten die deze keuze rechtvaardigen. Verdachte is nog jong, is altijd gemotiveerd geweest om naar school te gaan en houdt zich aan afspraken, terwijl een plaatsing in een JJI in het kader van de PIJ-maatregel hem zal verharden.
Ter zitting heeft de Raad zich geschaard achter de adviezen van de psycholoog en psychiater. Aan verdachte kan een deels voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd. Er dient een strak en duidelijk kader te zijn waarbinnen verdachte zich buiten een JJI kan bewijzen. Verdachte dient systeemtherapie bij De Waag te volgen, naar school te gaan, mee te werken aan IFA vanuit Spirit en zich te houden aan een avondklok. Ook dient er een contactverbod met de medeverdachten te zijn, maar zal gelet op de familiebanden ook gaandeweg aandacht moeten komen voor die relaties. Daarbij dient elektronisch toezicht te worden opgelegd. JBRA heeft zich bij dit advies aangesloten.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en maakt deze tot de hare, zij het dat de rechtsbank daar aan toevoegt dat verdachte wel een fysiek agressievere en ook een wat meer leidende rol lijkt te hebben gehad dan waarvan de deskundigen uit lijken te gaan.
De bewezenverklaarde feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen en de Raad in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. De PIJ-maatregel is voorts in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt de PIJ-maatregel voorwaardelijk op nu het erop lijkt dat verdachte zich wil inzetten voor een ambulante behandeling. De rechtbank wil verdachte deze kans bieden. Verdachte is nog jong, is altijd gemotiveerd geweest om naar school te gaan en houdt zich aan afspraken, terwijl een plaatsing in een JJI in het kader van de PIJ-maatregel hem zal verharden. Verdachte zal zich dan moeten houden aan de voorwaarden zoals door de deskundigen en de Raad geadviseerd. Verdachte zal naar school moeten gaan, moeten meewerken met IFA vanuit Spirit en met de systeemtherapie bij De Waag. Ook heeft verdachte de eerste vier maanden een avondklok en elektronisch toezicht. Daarnaast zal verdachte gedurende de eerste vier maanden een contactverbod hebben met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De rechtbank laat het aan de hulpverlening en de jeugdreclassering om te bepalen of dit contactverbod de gehele periode van kracht blijft. De rechtbank laat het verder aan de hulpverlening en de jeugdreclassering of en op welke manier gewerkt zal worden aan contactherstel met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] . Verdachte zal hoe dan ook dienen mee te werken met het plan dat daarvoor wordt opgesteld.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank wordt ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die dat gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hoge recidiverisico zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de bewezenverklaarde feiten, passend en geboden is dat verdachte naast voornoemde maatregel een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden wordt opgelegd. Gelet op de hoeveelheid, de ernst van de feiten, alsook verdachte’s rol en het door verdachte toegepaste geweld bij de uitvoering daarvan, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte de maximale jeugddetentie in onvoorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank zal niet de schorsing van de voorlopige hechtenis op heffen, zoals door de officier van justitie gevorderd. Dat betekent dat verdachte over enige tijd, wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden, de periode die resteert na aftrek van het voorarrest nog uit zal moeten zitten. De rechtbank hecht er aan op te merken dat zij daar bij de beoordeling rekening mee heeft gehouden en dat dit toch niet heeft geleid tot een andere strafoplegging. Dit is puur als straf en vergelding voor de ernst van de feiten.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: een vleesmes, een hakmes en een speelgoedpistool (nrs. 3, 19 en 22 op de beslaglijst). Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Nu met betrekking tot de voorwerpen 3 en 19 het onder 13 bewezenverklaarde is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Nu het voorwerp 22 van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster 3] vordert € 2.173,94 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering betwist.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een gewelddadige overval in de eigen woning, zeker bij een slachtoffer op leeftijd, hevige emoties oproept, die fatale, of in ieder geval ernstige fysieke, gevolgen kunnen hebben. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij, mevrouw [aangeefster 3] , een zogeheten “onderliggende conditie” moet hebben gehad, zoals de behandelend cardioloog heeft gesteld. Nu de hartritmestoornis bovendien vrijwel direct na het gepleegde feit is opgetreden is de rechtbank van oordeel dat er een causaal verband kan worden vastgesteld tussen het plegen van het feit door verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Op grond van hetgeen hiervoor overwogen over het causale verband tussen de poging tot woningoverval en de gevolgen voor het slachtoffer staat tevens vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Er is een ernstige inbreuk gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer, waarbij het gepleegde feit een sterk invaliderende invloed op het leven van de benadeelde partij heeft gehad.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het bedrag zoals gevorderd.
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 12 .173,94 (twaalfduizend honderd drieënzeventig euro en vierennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [aangeefster 4] vordert € 282,49 aan materiële schadevergoeding en
€ 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de vordering zou zijn ingevuld door een kind van de benadeelde partij. Tevens is niet vast te stellen of de schade aan het scherm in rechtstreeks verband staat met dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ontvankelijk is en dat deze op de juiste wijze is ingevuld en ondertekend door de benadeelde partij. Dat zij daarbij mogelijk is geholpen door haar kind en dat deze ook voorkomt in de verklaring, maakt dat niet anders.
De rechtbank is verder van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het hoesje van de telefoon is verdwenen. Tevens ziet de benadeelde bij teruggave van haar telefoon direct dat er krassen op de telefoon zitten, die voor de straatroof nog niet aanwezig waren. Zij heeft daarop een offerte overgelegd van de vervanging van het scherm.
De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,- De vordering tot immateriële schadevergoeding kan voor dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 782,49 (zevenhonderd tweeëntachtig euro en negenenveertig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [aangeefster 8] vordert € 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat deze daarom dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
Gelet op het feit dat benadeelde een destijds 77 jarige vrouw betreft bij wie voor de deur van haar woning gepoogd is haar tas te stelen en waarbij zij is geslagen en daar letsel aan heeft overgehouden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.000,-
De rechtbank concludeert dat de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 8] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [aangeefster 7] vordert € 320,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Weliswaar zijn geen aankoopbewijzen overgelegd, maar de rechtbank acht aannemelijk dat deze reeds bij de aangifte genoemde goederen bij de straatroof zijn ontvreemd. Daarbij acht de rechtbank de gestelde bedragen redelijk en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 7] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 7 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 320,00 (driehonderd twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert € 760,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 8 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 760,00 (zevenhonderd zestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 416,30 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
[aangeefster 1] (feit 11 )
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert € 164,54 aan materiële schadevergoeding en € 1000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 11 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Weliswaar zijn geen aankoopbewijzen overgelegd, maar het komt de rechtbank aannemelijk voor dat deze goederen bij de straatroof zijn ontvreemd. Daarbij acht de rechtbank de gestelde bedragen redelijk en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 11 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
Gelet op het feit dat benadeelde een destijds 80 jarige vrouw betreft van wie bij de box voor het huis met geweld de tas is gestolen, die daardoor ten val is gekomen en daar letsel aan heeft overgehouden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.000,-
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 11 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.165,54 (elfhonderd vijfenzestig euro en vierenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [naam 4] vordert € 1969,16 aan materiële schadevergoeding en € 6000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 7.969,16, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze een onevenredige belasting zou zijn voor het strafgeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het komt de rechtbank aannemelijk gelet op de motivering en de aangeleverde stukken voor dat zij de zorgkosten heeft gemaakt en dat deze rechtstreeks verband houden met de overval. Ook is het dan aannemelijk dat de benadeelde partij het eigen risico van de zorgverzekering over 2017 zal verbruiken gelet op de door de benadeelde genoemde therapieën. Ook de gederfde inkomsten voortkomend uit het feit dat mevrouw voordat zij werd overvallen zelf onbetaald verlof had opgenomen en daardoor een lager inkomen had tijdens haar ziekteverlof is toewijsbaar. Immers, de benadeelde partij zou indien zij niet was overvallen wel weer volledig betaald aan het werk zijn gegaan. Deze gederfde inkomsten komen dan ook voor rekening van verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Tevens staat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en verdachte het oogmerk had om het slachtoffer leed en angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 6000,00. Zoals gezegd heeft de benadeelde partij tijdens de overval in haar woning doodsangsten uitgestaan. Zij heeft een hersenschudding opgelopen, waarbij het herstel wel anderhalf jaar kan duren. Zij is gestopt met het volgen van EMDR-therapie, omdat dat te zwaar was. Mevrouw [naam 4] heeft nog altijd wekelijks gesprekken met een psycholoog. Deze zijn er met name op gericht om haar allesoverheersende angst te overwinnen.
De rechtbank concludeert dat ook de vordering tot immateriële schadevergoeding geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 12 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.969,16 (zevenduizend negenhonderd negenenzestig euro en zestien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van alle vorderingen geldt dat de betalingsverplichting hoofdelijk zal worden opgelegd. De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door (één van) de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
Vervangende jeugddetentie
Gelet op de afspraken gemaakt door de landelijke expertgroep jeugdrechters (opgenomen in de LOVS-afspraken) wordt bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan een minderjarige verdachte die ten tijde van het feit 15 jaar was maximaal 10 dagen vervangende jeugddetentie opgelegd voor het totale bedrag van de vorderingen. De rechtbank zal dan ook naar evenredigheid van de vorderingen de 10 dagen verdelen over de verschillende schadevergoedingsmaatregelen.