ECLI:NL:RBAMS:2018:10157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
13/702765-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens verkeersruzie met letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 oktober 2017 te Amsterdam, waar verdachte, na een verkeersruzie, uit zijn auto stapte om verhaal te halen bij de aangever. Tijdens deze confrontatie heeft verdachte de aangever met kracht in het gezicht geslagen en gestompt, wat resulteerde in een gebroken neus, een gebroken oogkas en een losse tand. De rechtbank heeft op 21 maart 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 7 maart 2018, waarbij de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. I. Appel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde, openlijk geweld in vereniging, niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden aangetoond dat er sprake was van medeverdachten die geweld hebben gepleegd. Wel is het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat verdachte willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met kracht in het gezicht van de aangever te slaan.

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, tot een totaalbedrag van € 1.106,68, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen en voor een ander deel niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de eigen schuld van de aangever niet werd erkend als rechtvaardiging voor het geweld van verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702765-17 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I. Appel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Pastelstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon], welk geweld bestond uit
  • het meermalen, althans eenmaal (met kracht) slaan en/of stompen tegen/op/in het gezicht, althans het hoofd en/of
  • het meermalen, althans eenmaal (met kracht) slaan en/of stompen tegen/op het (boven)lichaam en/of
  • het meermalen, althans eenmaal (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de/een be(e)n(en) en/of
  • het meermalen, althans eenmaal (met kracht) schoppen en/of trappen tegen/op/in het gezicht, althans het hoofd en/of (boven)lichaam terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag, waarbij hij, verdachte, voornoemde [persoon] meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken oogkas en/of een losse tand), althans enig lichamelijk letsel voor voornoemde [persoon] ten gevolge heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of gebroken oog en/of een losse tand), heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen en/of
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken oogkas en/of een losse tand) toe te brengen, met dat opzet
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het (boven)lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [persoon] (met kracht) meermalen, althans eenmaal tegen/op/in het gezicht, althans het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) meermalen, althans eenmaal tegen/op/in het (boven)lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) meermalen, althans eenmaal in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt
en/of getrapt terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag, tengevolge waarvan voornoemde [persoon] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken oogkas en/of ee losse tand), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van getuige [getuige 2], in samenhang met de geneeskundige verklaring betreffende het letsel van aangever, bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld en het medeplegen van zware mishandeling. De officier van justitie merkt hierbij op dat de verklaring van getuige [getuige 3], inhoudende dat hij alleen verdachte geweld heeft zien plegen, niet betekent dat medeverdachte [medeverdachte] geen geweld heeft gepleegd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft een schriftelijke pleitnotitie overlegd die aan het dossier is toegevoegd. De raadsman heeft kort samengevat aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het primaire cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit. Enerzijds is er teveel twijfel over de vraag of de medeverdachte enige geweldshandeling heeft uitgevoerd. Anderzijds kan het vastgestelde letsel niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van de aanzienlijke kans op zwaar lichamelijk letsel door het handelen van verdachte. Het meer subsidiair ten laste gelegde acht de raadsman bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het primair ten laste gelegde niet bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Vast is komen te staan dat verdachte aangever heeft geslagen en gestompt. Mede gelet op de door verdachte afgelegde verklaring, is echter niet komen vast te staan dat de medeverdachte geweld heeft uitgeoefend en mitsdien dat er sprake is geweest van het in vereniging plegen van geweld. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het primair aan hem ten laste gelegde plegen van openlijk geweld.
Blijkens de medische verklaring in het procesdossier heeft aangever ten gevolge van het door verdachte uitgeoefende geweld een gebroken neus, een gebroken oogkas en een losse tand opgelopen. De duur van de genezing wordt geschat op twee maanden. De rechtbank is van oordeel dat het letsel in het onderhavige geval weliswaar akelig is, maar gelet op de relatief beperkte herstelperiode niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in de
bijlagevan dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat verdachte na een woordenwisseling die boosheid bij verdachte veroorzaakte, aangever meermalen met kracht in het gezicht en op het hoofd heeft geslagen en gestompt. Algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Door met kracht tegen het hoofd te slaan en te stompen, bestaat de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 24 oktober 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en een gebroken oogkas en een losse tand) toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is bij een verkeersruzie uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij aangever met wie hij op de weg in conflict was geraakt. Verdachte heeft aangever met zodanige kracht in het gezicht en op het hoofd geslagen en gestompt dat deze daardoor gewond is geraakt. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem dusdanig letsel toegebracht dat deze daarvan nog gedurende langere tijd de gevolgen heeft ervaren. Tevens heeft verdachte door zijn handelen de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving. Oplegging van een geheel onvoorwaardelijk gevangenisstraf is hiervoor gerechtvaardigd.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank kennis genomen van de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor zware mishandeling geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. In geval van een poging zou deze straf met éen derde kunnen worden verminderd. Daar staat tegenover dat het hier gaat om een poging op de openbare weg, terwijl er alternatieven te over waren om de verkeerruzie op te lossen. Dit dient tot strafverzwaring te leiden. De rechtbank zal daarom verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank komt met betrekking tot de strafoplegging tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 2.447,48 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit € 7,21 aan reiskosten (post 1), € 63,90 aan parkeerkosten (post 2), € 42,57 aan kosten voor medicatie (post 3) en € 2.333,80 aan kosten betreffende het verlies van arbeidsvermogen (post 4). Ook vordert de benadeelde partij [persoon] € 1.020, - aan immateriële schadevergoeding. Het geheel te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met uitzondering van de kosten betreffende het verlies van arbeidsvermogen, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de uitspraak waar de benadeelde partij naar verwijst geen recht doet aan de onderhavige zaak. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft de raadsman gesteld dat het deel dat ziet op vergoeding van de kosten betreffende het verlies van arbeidsvermogen (post 4) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het gevorderde bedrag niet duidelijk is onderbouwd en bovendien leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de parkeerkosten (post 2) heeft de raadsman opgemerkt dat een deel van de parkeerkosten voor het voorval zijn gemaakt. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat het voorval is begonnen met het gedrag van aangever.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering deels ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan aangever.
Eigen schuld-verweer
De rechtbank verwerpt het beroep op eigen schuld nu de verklaring van de verdediging, inhoudende dat het voorval is begonnen met het gedrag van aangever, door niets wordt ondersteund. Dat aangever door zijn rijgedrag mogelijk voor langere tijd het verkeer heeft belemmerd, rechtvaardigt op geen enkele wijze de gedragingen van verdachte.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank de reiskosten, de parkeerkosten (met uitzondering van de € 7, - aan parkeerkosten van 23 oktober 2017) en de kosten voor medicatie voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 106,68.
Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding voor de parkeerkosten van 23 oktober 2017 zal de rechtbank afwijzen, omdat deze kosten voor het voorval zijn gemaakt.
Met betrekking tot de post verlies van arbeidsvermogen is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering zodanig ingewikkeld is dat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om deze reden zal de rechtbank de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar vergoedingen in soortgelijke zaken. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000, -. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.000, -.
Het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen.
In totaal zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van
€ 1.106,68 te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 1.106,68 (duizend honderdzes euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 106,68 aan materiële schade en € 1.000, - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aangifte op 24 oktober 2017.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon], wonende aan [adres].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor een bedrag tot € 2.333,80 niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon], te betalen de som van € 1.106,68 (duizend honderdzes euro en achtenzestig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aangifte op 24 oktober 2017. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en J.J. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2018.
[...]