ECLI:NL:RBAMS:2018:1331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
13/650372-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam over geweld tegen homoseksuelen op het Damrak

Op 9 maart 2018 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij geweld tegen homoseksuelen op het Damrak in Amsterdam. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 juni 2017, waarbij de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een rol heeft gespeeld in het geweld, maar dat zijn aandeel aanzienlijk beperkter was dan dat van de medeverdachten. De verdachte heeft [slachtoffer 2] tweemaal geslagen, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij met een steen heeft geslagen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord en doodslag, maar achtte hem wel schuldig aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat het geweld homoseksueel gerelateerd was, maar kon niet vaststellen of de verdachte hiervan op de hoogte was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650372-17 (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in het [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 juni 2017 te Amsterdam. Ten aanzien van [slachtoffer 1] door hem te omsingelen, te slaan (met een steen), hem naar de grond te trekken, te schoppen en op hem te springen, waardoor hij bewusteloos is geraakt en twee tanden moet missen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] door hem vast te pakken, te slaan, op de grond te gooien en hem daar vastgedrukt houden, hem (tegen het gelaat) te schoppen en hem, toen hij zich trachtte op te richten, vol in het gezicht te trappen, waardoor [slachtoffer 2] bewusteloos is geraakt, een gescheurde lip en tandletsel heeft opgelopen;
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 juni 2017 te Amsterdam door voornoemde handelingen te plegen;
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 juni 2017 te Amsterdam door voornoemde handelingen te plegen;
ten aanzien van feit 2:
openlijke geweldpleging op 18 juni 2017 op de Dam, het Damrak en het Beursplein te Amsterdam door voornoemde handelingen te plegen.
De letterlijke tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In de nacht van 17 op 18 juni 2017 liepen aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) na een uitgaansavond over het Damrak richting het Centraal Station. Iets eerder hadden zij – in de omgeving van de Reguliersdwarsstraat – contact met een persoon die later bleek te zijn verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Zij hebben verklaard dat hij hen aansprak vanwege hun geaardheid, dat hij zei dat hij tegen homoseksualiteit was [2] , dat het niet was toegestaan om homoseksueel te zijn [3] en dat hij homo’s wilde doodmaken [4] . Hij zou zijn vrienden hebben gebeld en hebben gezegd dat ze moesten komen. [5] Hierna zijn ze elkaar tijdelijk uit het oog verloren.
Als [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [naam 1] en [naam 2] aan de winkelzijde over het Damrak lopen is op camerabeelden te zien hoe [medeverdachte 1] en zijn broer, verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ), hen van achteren naderen. [6] [medeverdachte 1] en [verdachte] gaan op een gegeven moment aan weerszijden van [slachtoffer 1] staan. Vrijwel meteen haalt [medeverdachte 1] twee keer met zijn vuist hard uit naar het hoofd van [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] terugdeinst, zich uit de voeten maakt en de trambaan op rent. [medeverdachte 1] volgt [slachtoffer 1] en terwijl zij op de trambaan staan slaat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] nog een keer tegen zijn hoofd. [slachtoffer 1] loopt vervolgens snel door naar de overkant van het Damrak ter hoogte van de Beurs van Berlage. [medeverdachte 1] en [verdachte] lopen terug naar de winkelzijde. Op dat moment komen vanuit de verte twee personen over de trambaan aanrennen, verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en een vierde verdachte. [medeverdachte 1] en [verdachte] draaien zich om en alle vier de personen rennen in de richting van [slachtoffer 1] , die dan tegen de gevel van de Beurs van Berlage staat. [slachtoffer 1] wordt ingesloten en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de vierde verdachte beginnen op hem in te slaan. [slachtoffer 1] wordt op de grond gegooid door [medeverdachte 2] en geschopt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het geweld houdt op als [verdachte] [medeverdachte 1] wegduwt. De verdachten laten [slachtoffer 1] , die het bewustzijn heeft verloren, op de grond achter en lopen terug. Later blijkt dat hij onder andere een tand heeft verloren en dat een andere tand is afgebroken.
Aan de overzijde van de straat, aan de winkelzijde, staat [slachtoffer 2] – naar eigen zeggen in shock – naar het geweld tegen [slachtoffer 1] te kijken. Als de verdachten weer teruglopen naar de winkelzijde van het Damrak verandert [medeverdachte 1] ineens zijn looprichting en loopt hij op [slachtoffer 2] af en slaat hij hem hard tegen zijn hoofd. [slachtoffer 2] probeert terug te slaan, waarna ook [medeverdachte 2] en [verdachte] op hem afrennen en slaande bewegingen maken. [medeverdachte 2] gooit [slachtoffer 2] op de grond en slaat hem herhaaldelijk tegen het hoofd. Tegelijkertijd schopt [medeverdachte 1] hem meerdere malen. De vierde verdachte komt aanrennen, springt omhoog en probeert [slachtoffer 2] op zijn hoofd te trappen. Als [slachtoffer 2] van de grond omhoog weet te komen, vlucht hij het pand aan het Damrak 44 in. Later blijkt dit een pand te zijn waar de verdachten toegang toe hadden. Zij volgen [slachtoffer 2] het pand in en verdwijnen een paar seconden uit beeld. Het eerstvolgende beeld is van [slachtoffer 2] die, met zijn gezicht naar beneden, door [medeverdachte 2] het pand wordt uitgegooid en op het trottoir terecht komt. Terwijl [slachtoffer 2] zich probeert op te richten, komt [medeverdachte 1] de deur uitrennen en schopt hij hard en vol in het gezicht van [slachtoffer 2] . Door de schop slaat het hoofd van [slachtoffer 2] achterover en komt hij op zijn zij te liggen. Hij grijpt met zijn handen naar zijn hoofd. [medeverdachte 1] schopt hierna nog twee keer hard in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] , waarbij hij de eerste keer zijn handen raakt en de tweede keer mist. [verdachte] komt het pand uitrennen, gaat tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] in staan en trekt [medeverdachte 1] weg. [slachtoffer 2] staat moeizaam op en loopt wankelend weg. [slachtoffer 2] heeft als gevolg van dit geweld pijn aan zijn tanden opgelopen en een gescheurde lip.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] (hierna: verdachte) geen aandeel had in het tegen [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld en dat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Wel heeft verdachte, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] geslagen. Hij heeft zich echter van het geweld gedistantieerd op het moment dat dit exponentieel toenam en een poging ondernomen het geweld te stoppen door [medeverdachte 1] weg te duwen. Ook kan niet worden bewezen dat hij met een steen heeft geslagen. Om die reden meent de officier van justitie dat een poging tot moord of doodslag niet kan worden bewezen, maar wel een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte geen geweld heeft uitgeoefend tegen [slachtoffer 1] en hiervan moet worden vrijgesproken. Het kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een steen heeft geslagen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] kan worden bewezen dat verdachte hem tweemaal heeft geslagen, echter deed hij dat nadat [slachtoffer 1] de broer van verdachte, [medeverdachte 1] , had geslagen. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Evenmin zijn de geweldshandelingen in vereniging gepleegd, waardoor vrijspraak moet volgen voor openlijke geweldpleging.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 –
De rol van verdachte
Zoals onder 3.1 weergegeven heeft verdachte een rol gespeeld in het geweld maar is zijn aandeel daarin aanzienlijk beperkter dan het aandeel daarin van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij was weliswaar de hele tijd aanwezig, maar zijn geweldshandelingen hebben zich beperkt tot het tweemaal slaan van [slachtoffer 2] . Het staat vast dat verdachte een steen in zijn handen heeft gehad. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat hij hiermee heeft geslagen. Ook nadat ter terechtzitting uitvoerig naar de beelden is gekeken kon dit niet worden vastgesteld. Van belang voorts is dat verdachte tot tweemaal toe de‑escalerend heeft gehandeld door zijn broer [medeverdachte 1] van het geweld weg te halen.
3.4.2 –
Geweld ten aanzien van [slachtoffer 1]
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte geen geweld tegen [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging geheel worden vrijgesproken. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en zijn enkele aanwezigheid is onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken.
3.4.3 –
Geweld ten aanzien van [slachtoffer 2]
Vrijspraak van poging tot moord
De rechtbank is het, met de officier van justitie en de raadsman, eens dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat sprake is geweest van het voor poging tot moord vereiste kalm beraad en rustig overleg. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Verdachte heeft [slachtoffer 2] tweemaal geslagen. De vraag die voorligt is of verdachte, door aldus te handelen, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . Opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien kan worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden. Dat is niet het geval. Op het moment dat het geweld van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer 2] exponentieel toenam, namelijk toen [slachtoffer 2] uit het pand aan het Damrak 44 werd gegooid en er tegen en in de richting van zijn hoofd werd geschopt, had verdachte zich aan de situatie onttrokken. Hij duwde [medeverdachte 1] bovendien weg toen deze schoppende bewegingen bleef maken richting het hoofd van [slachtoffer 2] . Uit dit handelen blijkt niet van een (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal dit gedeelte van het geweld dan ook niet aan verdachte toerekenen en spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak van zware mishandeling
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, nu het letsel van [slachtoffer 2] (pijn aan de tanden en een scheur in de lip) onvoldoende ernstig is om van zwaar lichamelijk letsel te spreken.
Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling
Het staat vast dat verdachte en zijn mededaders [slachtoffer 2] op zijn hoofd hebben geslagen, hem op de grond hebben gegooid en hem hebben geschopt. Uit bovenstaande volgt dat de rechtbank de verdachte voor deze handelingen mede verantwoordelijk acht. Deze geweldshandelingen vonden plaats nog voordat aangever [slachtoffer 2] het pand uit werd gegooid en vervolgens door [medeverdachte 1] hard in het gezicht werd geschopt. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] dat hieruit het opzet daarop kan worden afgeleid. Door dit geweld, onder meer gericht tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, hebben verdachte en zijn mededaders immers op zijn minst bewust het aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat de ernst van het uiteindelijke lichamelijk letsel van het slachtoffer relatief is meegevallen, maakt dat niet anders. Om die reden acht de rechtbank het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Medeplegen en openlijke geweldpleging
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de betrokken verdachten een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld hebben geleverd. Indien twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, behoeven niet alle delictsbestanden door beiden te worden vervuld. Verdachte heeft het eerste gedeelte van het geweld tegen [slachtoffer 2] – zoals weergegeven onder 3.1 – gelijktijdig met de medeverdachten uitgeoefend. Hierdoor kan worden bewezen dat sprake is geweest van een zodanige gezamenlijke uitvoering en een nauwe samenwerking dat deze de kwalificatie medeplegen oplevert.
Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het uitgeoefende geweld brengt de rechtbank eveneens tot bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is immers in vereniging in het openbaar gepleegd op het Damrak.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 18 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen en gestompt en
- die [slachtoffer 2] van achteren heeft vastgepakt en
- vervolgens die [slachtoffer 2] heeft geslagen en gestompt en
- die [slachtoffer 2] met kracht op de grond heeft gegooid en
- vervolgens die [slachtoffer 2] tegen de grond gedrukt heeft gehouden en
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en tegen de grond gedrukt werd gehouden die [slachtoffer 2] meermalen met geschoeide voet tegen het gelaat heeft geschopt en getrapt en tegen het gelaat heeft geslagen en gestompt en
- omhoog zijn gesprongen en met kracht in de richting van die [slachtoffer 2] hebben getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 18 juni 2017 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, Damrak, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- lopen naar die [slachtoffer 2] en
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] slaan en
- van achteren vastpakken van die [slachtoffer 2] en
- vervolgens slaan van die [slachtoffer 2] en
- met kracht op de grond gooien van die [slachtoffer 2] en
- vervolgens tegen de grond gedrukt houden van die [slachtoffer 2] en
- meermalen met geschoeide voet tegen het gelaat van die [slachtoffer 2] schoppen en tegen het gelaat van die [slachtoffer 2] stompen terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en tegen de grond gedrukt werd gehouden
- omhoog springen en met kracht in de richting van die [slachtoffer 2] trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft immers pas geslagen nadat [slachtoffer 2] zijn broer sloeg. Die klap heeft als wederrechtelijke aanranding van diens lijf te gelden, waartegen verdachte zijn broer [medeverdachte 1] mocht verdedigen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
Zoals onder 3.1 al is beschreven staat het vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] als eerste geweld heeft uitgeoefend tegen [slachtoffer 2] en dat [slachtoffer 2] als reactie hierop [medeverdachte 1] probeerde terug te slaan. Deze reactie van [slachtoffer 2] was gerechtvaardigd. Nu dit was toegestaan heeft dat tot gevolg dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte 1] . Verdachte heeft de hem verweten gedragingen dus niet verricht in een noodweersituatie, zodat een beroep op noodweer niet slaagt.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarde van een meldplicht, en met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank voorbij gaat aan zijn standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en openlijke geweldpleging. Met dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] en de toelichting bij de door hem ingediende vordering tot betaling van schadevergoeding blijkt dat hij hiervan nog steeds nadelige gevolgen ondervindt, zowel fysiek als psychisch. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden op een openbare weg, waar op elk uur van de dag en de nacht mensen zijn, te weten het Damrak. Verdachte heeft voor lief genomen dat voorbijgangers werden geconfronteerd met het geweld en daardoor zelf ook angstig zouden kunnen worden om over straat te gaan. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving, hetgeen in deze zaak met bijbehorende media aandacht ook duidelijk is gebeurd.
De aanleiding van het geweld was onmiskenbaar homoseksueel gerelateerd. De twee aangevers en hun vrienden, [naam 1] en [naam 2] , waren – na een uitgaansavond in de Reguliersdwarsstraat – naar eigen zeggen op een wijze gekleed waardoor zij duidelijk als homoseksueel herkenbaar waren. [naam 2] was die avond bijvoorbeeld als
drag queengekleed. Alle vier verklaren zij dat zij zonder aanleiding door [medeverdachte 1] werden uitgescholden. “Misselijkmakende homo’s. Waarom doen jullie zo? Er zijn hier genoeg vrouwen. Gay zijn is niet goed.” En “Ik ben geen vriend van homo’s. Ik wil jullie doodmaken”. Het geweld van verdachten dat later volgde kan hier niet los van worden gezien. Zonder enige aanleiding worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in elkaar geslagen en getrapt. Zij worden, uit alle mensen die op dat moment op straat waren, gericht uitgekozen en aangepakt, slechts om wie zij zijn. De vraag rijst in dit verband of verdachte wetenschap had van de aanleiding van het geweld. Verdachte ontkent dit. De rechtbank stelt vast dat tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefonisch contact heeft plaatsgevonden kort voordat het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begon. De rechtbank kan niet vaststellen dat de uitlatingen door de telefoon van [medeverdachte 1] over de seksuele geaardheid van aangevers en hun twee vrienden zijn broer [verdachte] hebben bereikt. Ook uit het korte videofragment op de telefoon van [medeverdachte 2] , dat enkele uren na het geweldsincident als Whatsapp-bericht is verzonden, kan niet worden afgeleid dat [verdachte] ten tijde van het geweld er weet van had dat de geaardheid van aangevers de aanleiding was voor het geweld. In het videofragment spreken de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het aftuigen van homo’s. De rechtbank houdt het er voor dat zij hier doelen op het uitgeoefende geweld tegen aangevers enkele uren daarvoor.
Nu ook overigens uit het dossier de wetenschap van [verdachte] ten tijde van het geweld over de homoseksuele geaardheid van aangevers niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid, laat de rechtbank bij de straftoemeting de relatie tussen het geweld en de homoseksuele geaardheid van aangevers buiten beschouwing.
De rechtbank houdt rekening met de rol die verdachte in het geweld heeft gespeeld; een aanmerkelijk kleinere rol dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hier komt bij dat verdachte tot twee keer toe de-escalerend heeft gehandeld. Hij heeft [medeverdachte 1] weggeduwd bij [slachtoffer 1] en is tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] in gaan staan toen [slachtoffer 2] weerloos op de grond lag en [medeverdachte 1] tegen zijn hoofd probeerde te schoppen. Zonder de tussenkomst door verdachte had het geweld kunnen doorgaan en nog ernstigere gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken en acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voor misdrijven als in deze zaak bewezen, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Deze zal de rechtbank opleggen voor de duur van vier maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 16.344,09 aan materiële schadevergoeding en
€ 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. S.F.J. Smeets de vordering nader toegelicht.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.895,00 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. S.F.J. Smeets de vordering nader toegelicht.
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor wat betreft het materiële gedeelte kunnen worden toegewezen. Het immateriële gedeelte moet worden gesteld op € 5.000,00. De bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie verzoekt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, voor zover verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair verzoekt de raadsman de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van deze een onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengt. Meer subsidiair verzoekt de raadsman de gevorderde schade te begroten gelijk naar het aandeel van verdachte in het geweld.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu de verdachte van het geweld tegen [slachtoffer 1] wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft het toe te wijzen deel geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder feit 1 meer subsidiair bewezen geachte poging tot zware mishandeling, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding, met uitzondering van de post ‘OLVG’, onvoldoende is onderbouwd, nu geen stukken zijn overhandigd waaruit de schade blijkt en niet zonder meer uit het bewezenverklaarde volgt dat de gevorderde schade is geleden. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘Samsung Galaxy S8’, ‘Zwart leren jack’, ‘Blauw Witte Sneakers’, ‘Zonnebril (Porsche)’, ‘Gouden ketting’ en ‘Ear Piece koptelefoon’ niet-ontvankelijk in zijn vordering. De kostenpost ‘OLVG’, die ziet op de kosten van de spoedeisende hulp, zal worden toegewezen tot het bedrag genoemd in bijgevoegde nota (€ 250,-).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 2] schade heeft ondervonden. Hij is door meerdere personen in elkaar geslagen en getrapt. Door dit geweld heeft [slachtoffer 2] pijn gehad en letsel opgelopen, hetgeen een ernstige impact op hem heeft gehad. Om tot een begroting van de immateriële schadevergoeding te komen, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen in soortgelijke zaken aan slachtoffers wordt toegewezen. De rechtbank komt tot een schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,00. De benadeelde partij zal in het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat ten aanzien van [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.750,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens [slachtoffer 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal, als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2017.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] , toe tot € 1.750,00 (zeventienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 1.750,00 (zeventienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 27 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.H. Limburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , doorgenummerde pag. 6-10.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , doorgenummerde pag. 43-45.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , doorgenummerde pag. 23-25.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , doorgenummerde pag. 6-10.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pag. 49-52.