Overwegingen
1. Wegter Applicatie- & Beschermtechniek B.V. is een bedrijf gelegen in Amsterdam Noord aan [adres 1] , [in de buurt van] het tijdelijk [centrum] . Het bedrijf legt zich toe op het poedercoaten en natlakken van middelgrote metaalproducten. Het bedrijf is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en vanwege onder andere werkzaam-heden als metaalspuiten en moffelen ingedeeld in categorie 3.2 uit de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. Deze milieucategorie heeft tot gevolg dat binnen een straal van 50 meter rond Wegter geluidgrenswaarden gelden van 50/45/40 dB(A). Binnen deze straal zijn geen milieugevoelige functies zoals woningen toegestaan.
2. De gemeente Amsterdam wil het voormalige bedrijfsterrein van [bedrijf 2] aan [adres 1] en [adres 2] , [in de buurt van] waar Wegter gevestigd is, her-ontwikkelen en daar een gemengde functie van wonen en werken mogelijk maken.
3. Wegter vreest dat de komst van meer woningen en andere milieugevoelige functies in de omgeving haar huidige en toekomstige bedrijfsvoering zal belemmeren en is daarom tegen de herontwikkeling zoals de gemeente voor ogen staat.
4. De Stichting heeft op 24 juni 2016 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag heeft betrekking op het realiseren van een tijdelijk [centrum] , bestaande uit verschillende containerunits en een omheining, aan [adres 1] te Amsterdam.
5. Het algemeen bestuur heeft met het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de duur van drie jaar (tot en met 30 september 2019).
6. Wegter heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 13 december 2016 afgewezen (zaaknummer AMS 16/7007).
7. Met het bestreden besluit heeft het algemeen bestuur het bezwaar van Wegter ongegrond verklaard. Het algemeen bestuur heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie van het Juridisch Bureau van 26 januari 2017. Volgens het algemeen bestuur is het bouwplan in strijd met het geldende bestemmingsplan “Buiksloterham” en de eerste tot en met derde partiële herzieningen van dit bestemmingsplan (hierna tezamen: het bestemmingsplan). Hiervan kan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden afgeweken, aldus het college.
8. Wegter is het met het bestreden besluit niet eens. Wegter voert daartegen, kort samengevat, aan dat het algemeen bestuur niet van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken, zonder daaraan een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ten grondslag te leggen. Een [centrum] is volgens Wegter een milieugevoelige functie, zodat dit niet in de nabijheid van Wegter kan worden gerealiseerd. Het algemeen bestuur heeft verder de werkzaamheden van Wegter onvoldoende in kaart gebracht en daardoor zijn de milieu-effecten op het gebied van geluid en geur op de omgeving onderschat. Daarnaast heeft het algemeen bestuur geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de verkeerssituatie ter plaatse en de parkeerdruk in de omgeving, aldus Wegter.
Wat kan en moet de rechtbank beoordelen?
9. Voor de wet- en regelgeving die op deze zaak van toepassing is verwijst de rechtbank naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10. De gronden waarop het tijdelijke [centrum] inmiddels is gerealiseerd zijn volgens het bestemmingsplan bestemd als ‘Gemengd’. Daarnaast zijn de gronden aangewezen als ‘zone wet milieubeheer’. Onder de bestemming ‘Gemengd’ valt de functie ‘maatschappelijke dienstverlening’. Tussen partijen is niet in geschil dat een [centrum] onder de functie ‘maatschappelijke dienstverlening’ valt.
Ook is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met artikel 4.2, onder j, van de planregels. Op grond van dit artikel moet de eerste gevelwand direct grenzend aan de bestemmingsgrens met ‘Verkeer-1’ en tot een hoogte van tenminste 9 meter aaneengesloten worden gerealiseerd. In plaats daarvan is het [centrum] twee meter achter de bestemmingsgrens met ‘Verkeer-1’ gerealiseerd en maximaal 3 meter hoog. Door deze afwijking ligt het [centrum] verder weg van het perceel van Wegter en is het lager uitgevoerd dan planologisch voorgeschreven is.
11. Omdat het om een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor de duur van drie jaar gaat, heeft het algemeen bestuur de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), ook wel de kruimelregeling genoemd.
12. Wegter heeft geen bezwaar tegen de afwijking van artikel 4.2, onder j, van de planregels. De huidige ligging van het [centrum] ten opzichte van Wegter is namelijk gunstiger dan wanneer door het algemeen bestuur zou worden vastgehouden aan het bestemmingsplan. Wegter voert in beroep aan dat het [centrum] een milieugevoelige functie is, die vanwege de ‘zone wet milieubeheer’ in het geheel niet op deze locatie is toegestaan. Het algemeen bestuur heeft hiervan niet met een kruimelvergunning mogen afwijken, aldus Wegter.
13. Ingevolge artikel 4.5, onder g, van de planregels geldt voor de bestemming ‘Gemengd’ dat binnen de gebiedsaanduiding ‘zone wet milieubeheer’ woningen of andere milieugevoelige functies niet zijn toegestaan. De rechtbank ziet zich dus eerst voor de vraag gesteld of het [centrum] een milieugevoelige functie is. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het algemeen bestuur van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid. Daardoor heeft het bestuursorgaan bij toepassing van deze bevoegdheid een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Het gebruik van een dergelijke bevoegdheid moet terughoudend door de bestuursrechter worden getoetst. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure uiteindelijk geen eigen oordeel geeft over de vraag of het [centrum] er tijdelijk mag staan, maar alleen kan en zal beoordelen of het algemeen bestuur de omgevings-vergunning hiervoor ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen.
Is het [centrum] een milieugevoelige functie?
14.1Het bestemmingsplan geeft geen definitie van een milieugevoelige functie. Uit de toelichting bij het bestemmingsplanvalt op te maken dat milieugevoelige functies gebouwen zijn die gevoelig zijn voor bijvoorbeeld geluid en geur van nabijgelegen inrichtingen waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) van toepassing is. In het Abm wordt voor geluid- en geurgevoelige gebouwen verwezen naar de definities in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). In artikel 1 van de Wgh is onder meer bepaald dat onder een ander geluidgevoelig gebouw wordt verstaan een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit geluidhinder. In artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder staat een limitatieve opsomming van wat onder een ander geluidgevoelig gebouw wordt verstaan, namelijk een onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting of een kinderdagverblijf. Een [centrum] staat hier dus niet bij.
Op grond van artikel 1 van de Wgv wordt onder een geurgevoelig gebouw verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Volgens rechtspraak van de Afdeling volgt uit de wetsgeschiedenis van dit artikeldat met de term 'bestemd' wordt bedoeld dat het gebouw juridisch-planologisch mag worden gebruikt voor wonen of verblijf. Hieruit valt volgens de Afdeling af te leiden dat de Wgv, gelet op de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, alleen bescherming biedt aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen.
14.2De rechtbank stelt vast dat in het [centrum] verschillende [mensen] gevestigd zijn en dat deze geopend is gedurende werkdagen van ongeveer 8.00 uur tot 18.00 uur. Het [centrum] biedt geen mogelijkheid tot verblijf (bijvoorbeeld aan [personen] ). Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gesproken worden van een gebouw dat wordt gebruikt voor wonen of verblijf en evenmin dat de personen die het gebouw bezoeken of daarin werken langdurig worden blootgesteld aan geurhinder.
14.3Nu een [centrum] niet op de limitatieve lijst van het Besluit geluidhinder staat vermeld en evenmin valt onder de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, kan het [centrum] naar het oordeel van de rechtbank niet als een milieugevoelige functie in de zin van het bestemmingsplan worden aangemerkt. Dat betekent dat de komst van het [centrum] niet in strijd is met de bestemming ‘zone wet milieubeheer’.
15.1Wegter voert in beroep aan dat het algemeen bestuur geen omgevingsvergunning voor het [centrum] heeft kunnen verlenen, omdat niet zeker is dat het hier om een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan gaat.
15.2Bij de toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II bij het Bor dient bij het verlenen van de vergunning aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk, zonder onomkeerbare gevolgen, kan en zal worden beëindigd.
15.3Het algemeen bestuur heeft de omgevingsvergunning in dit geval verleend voor de duur van drie jaar, tot 30 september 2019. De Stichting heeft met grondeigenaar De Alliantie Ontwikkeling B.V. een overeenkomst dat zij op een andere kavel binnen het voormalige bedrijfsterrein van [bedrijf 2] een definitief [centrum] kan realiseren. De verwachting is dat dit voor 30 september 2019 gerealiseerd kan zijn. De Stichting heeft dan ook niet de intentie om langer dan drie jaar op de huidige locatie een [centrum] te exploiteren. Het [centrum] bestaat uit verschillende onderling met elkaar verbonden containerunits. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat het gebouw na de vergunde termijn eenvoudig kan worden verwijderd en dat de activiteit dus zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Wegter heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Heeft het algemeen bestuur een juiste belangenafweging gemaakt?
16.1Wegter voert verder aan dat het algemeen bestuur geen juiste belangenafweging heeft gemaakt. Het algemeen bestuur heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan naar haar bedrijfsactiviteiten zodat haar belangen ook niet op juiste wijze in kaart zijn gebracht.
16.2Het algemeen bestuur heeft de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken, maar hieraan dient wel een belangenafweging vooraf te gaan waaruit blijkt dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
16.3Het algemeen bestuur heeft in de omgevingsvergunning uiteengezet dat het [centrum] zich op korte termijn wil vestigen in Buiksloterham om de huidige bewoners van dienst te kunnen zijn en de mogelijkheid te hebben om een klantenkring op te bouwen. Aangezien het een tijdelijk [centrum] betreft en de afwijking van het bestemmingsplan enkel het niet bouwen in de bestemmingsgrens betreft, ziet het algemeen bestuur geen bezwaren voor deze tijdelijke voorziening en zal daarvoor tijdelijk van het bestemmingsplan worden afgeweken. Tijdens de zitting is namens het algemeen bestuur nog toegelicht dat het afwijken van het bestemmingsplan in het voordeel is van Wegter en dat daardoor kon worden volstaan met een minder expliciete belangenafweging.
16.4.De rechtbank overweegt dat het besluit wel is voorzien van een belangenafweging. Hoewel de belangenafweging zonder meer karig te noemen is, is deze naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende om de afwijking van het bestemmingsplan te kunnen dragen. De rechtbank volgt Wegter niet in haar stelling dat het algemeen bestuur ook nog de geur- en geluidemissies die zij produceert in kaart had moeten brengen en bij de belangenafweging had behoren te betrekken. Nu het hier een tijdelijke omgevingsvergunning betreft, die uitsluitend van het bestemmingsplan afwijkt in het voordeel van Wegter, is een dergelijke uitgebreide ruimtelijke onderbouwing als door Wegter gewenst niet vereist. Een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ is alleen voorgeschreven wanneer met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, terwijl hier sprake is van een ‘kruimelgeval’, als bedoeld in sub 2º van dat artikel. Aan een beoordeling van de gronden die Wegter in dat kader heeft aangevoerd, over onder meer de ruimtelijke onderbouwing op de onderwerpen geur, verkeer en geluid, komt de rechtbank dus niet toe.
17. Voor zover Wegter aanvoert dat het algemeen bestuur niet heeft mogen anticiperen op de “Vierde partiële herziening bestemmingsplan Buiksloterham” overweegt de rechtbank dat dit plan hier niet voorligt en het algemeen bestuur de aanvraag hier ook niet (kenbaar) aan heeft getoetst.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het algemeen bestuur in beginsel in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Wegter heeft echter ook nog enkele overige beroepsgronden aangevoerd die de rechtbank hierna zal bespreken.
Is een verklaring van geen bedenkingen vereist?
19.1Wegter stelt zich op het standpunt dat het algemeen bestuur de omgevings-vergunning niet heeft kunnen verlenen, omdat geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is verkregen.
19.2Op grond van artikel 2.27 van de Wabo in samenhang met artikel 6.5 van het Bor is voor een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig. Nu het algemeen bestuur de hier voorliggende omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo, missen deze artikelen toepassing. Er was dus geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist.
20.1Wegter doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij verwijst naar het voornemen van het college om aan Wegter een maatwerkvoorschrift op te leggen in de periode juni/juli 2008. In het voornemen staat dat er geen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen in de akoestische invloedssfeer van de inrichting zijn en dat ook in de toekomstige situatie er geen woningen dichtbij de inrichting gebouwd zullen worden. In een brief van 25 september 2008 heeft het college naar aanleiding van de zienswijze van Wegter besloten af te zien van een maatwerkvoorschrift. Volgens Wegter blijkt hieruit een toezegging van het college dat er geen woningen in de directe nabijheid van Wegter zullen komen.
20.2De rechtbank stelt vast dat het ontwerpmaatwerkvoorschrift en de brief van 25 september 2008 tot stand zijn gekomen onder een ander planologisch regime. In 2009 is het moederplan Buiksloterham vastgesteld. Nadien zijn er woningen - dat zijn anders dan het [centrum] wél milieugevoelige functies - op een afstand van 140 meter van Wegter gerealiseerd. Wegter is daar destijds niet tegenop gekomen. Wegter heeft tijdens de zitting desgevraagd geantwoord dat deze woningbouw tot nu toe niet tot klachten over Wegter heeft geleid. Namens de Stichting is tijdens de zitting naar voren gebracht dat het [centrum] er al een jaar zit en dat dit tot op heden ook daar nog niet tot klachten heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wegter onder deze omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat in 2008 in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat er in de toekomst geen woningen in de nabijheid van Wegter zullen worden gebouwd.
21. De beroepsgronden van Wegter slagen niet. Dat betekent dat het algemeen bestuur in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het tijdelijke [centrum] heeft kunnen verlenen. Het beroep is dan ook ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.