In deze zaak vordert de Stichting Overlastdonatie Amsterdam (SODA) van de gedaagde een schadevergoeding van € 181,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van een winkeldiefstal gepleegd door de gedaagde bij een Albert Heijn filiaal. De gedaagde heeft op 4 oktober 2016 boodschappen gedaan en is betrapt op diefstal door een medewerker van de winkel. SODA, als gemachtigde van Albert Heijn, stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en dat hierdoor schade is ontstaan. De gedaagde erkent de diefstal van een stuk kaas, maar betwist de hoogte van de schade en de gemaakte kosten door Albert Heijn.
Tijdens de procedure is vastgesteld dat SODA een standaardbedrag voor schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van een rapport van HL Audit B.V. en dat dit bedrag juridisch houdbaar zou zijn. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de door SODA gepresenteerde schadeberekening onvoldoende aanknopingspunten biedt om de gevorderde schade te onderbouwen. De kantonrechter wijst erop dat de concrete handelingen die hebben plaatsgevonden tijdens de aanhouding van de gedaagde niet overeenkomen met de berekeningen van SODA. Bovendien blijkt uit het aangifteformulier dat er na teruggave van de goederen geen schade is geleden door Albert Heijn.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van SODA af en veroordeelt SODA in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde worden begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken op 26 maart 2018 door mr. L. van Berkum, kantonrechter.