ECLI:NL:RBAMS:2018:1805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
AMS 17/5957
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in de WOZ-bezwaarschriftprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de schending van de hoorplicht in de bezwaarschriftprocedure van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in Amsterdam, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.170.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de hoorzitting op 13 juni 2017, waar ongeveer 50 andere bezwaarschriften werden behandeld, was de hoorder niet voorbereid en had zij geen voorkennis van de dossiers. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet op een zorgvuldige wijze was gehoord, wat in strijd is met de hoorplicht die vereist is in de bezwaarschriftprocedure. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige hoorzitting en de noodzaak voor een goede voorbereiding door de hoorder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2018 in de zaak tussen

[de persoon 1] , te Amsterdam, eiser,

gemachtigde: A. Oosters,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. N.M. Kell.

Procesverloop

In een besluit van 28 februari 2017 heeft verweerder de WOZ-waarde van de onroerende zaak op het [adres] (2e, 3e en 4e verdieping) in Amsterdam (de woning) voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 1.170.000.
In een uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 februari 2017 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 27 februari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en Y. Takken, taxateur.

Overwegingen

1. In geschil is allereerst of verweerder heeft voldaan aan de hoorplicht.
2. Eiser heeft aangevoerd dat geen deugdelijke hoorzitting heeft plaatsgevonden. Zijn bezwaar is op een (telefonische) hoorzitting van 13 juni 2017 behandeld, tezamen met ongeveer 50 andere bezwaarzaken van zijn gemachtigde. Volgens eiser is dat onwerkbaar. Verder heeft eiser aangevoerd dat de desbetreffende medewerker van verweerder, [de persoon 2] de hoorzitting heeft gehouden zonder dat zij enige voorkennis van het dossier had. Zij kón de hoorzitting ook niet voorbereiden, omdat de taxateurs van de gemeente Amsterdam nog geen advies hadden gegeven. Volgens eiser stuurt verweerder met deze werkwijze aan op marginalisering van het hoorrecht.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoorzitting voldoende deugdelijk is geweest. Voor het afhandelen van de vele bezwaarschriften die binnenkomen worden externe medewerkers ingehuurd met bijbehorende planning van hun inzet en beschikbaarheid. Als er te lang wordt gewacht met het inplannen van hoorzittingen, kan er later in het proces filevorming ontstaan met als potentieel gevaar dat de uiterste beslisdatum van 31 december niet wordt gehaald. Daarna komen er ingebrekestellingen binnen, waarbij het opnieuw zeer moeilijk blijkt om hoorzittingen in te plannen. Om deze redenen is geprobeerd de hoorzittingen in het jaar 2017 eerder te houden, ook als de bezwaarschriften inhoudelijk nog niet rijp waren voor afdoening door middel van een uitspraak op bezwaar. Sowieso kan pas uitspraak op bezwaar worden gedaan nadat feiten en omstandigheden zijn verzameld, inclusief hetgeen tijdens de hoorzitting wordt ingebracht. Uit ervaring is bekend dat het behandelen van gebundelde bezwaarschriften van één en dezelfde gemachtigde veelal in een hoog tempo kan geschieden. Volgens verweerder wordt daarvoor regelmatig een volle dag uitgetrokken en zijn partijen vervolgens uren eerder klaar dan was gepland.
4. De rechtbank vindt hier het volgende van.
5. Vast staat dat eiser heeft verzocht om te worden gehoord zoals is vereist bij een bezwaarschriftprocedure in het belastingrecht [1] . In het dossier bevindt zich een e‑mailwisseling tussen de gemachtigde van eiser en (een medewerker van) verweerder uit de periode van 25 april 2017 tot 12 mei 2017. Hieruit blijkt dat de gemachtigde van eiser in die periode in ruim 600 zaken bezwaar heeft gemaakt. De e-mails gaan over de planning van de hoorzitting. Door (een medewerker van) verweerder is voorgesteld dat de hoorzittingen op vier data plaatsvinden. Alle bezwaarschriften/objecten worden achter elkaar conform een nog toe te sturen planning behandeld. De gemachtigde van eiser heeft voorgesteld om drie verschillende medewerkers van zijn kantoor (WOZ Consultants) op drie afzonderlijke hoorzittingen per dag in te zetten en om dan per hoorzitting maximaal 25 objecten te behandelen. Op de zitting is gebleken dat de zaak van eiser op de hoorzitting van 13 juni 2017 is behandeld en dat op deze hoorzitting in totaal ongeveer 50 bezwaarschriften zijn behandeld. De gemachtigde van eiser heeft op de hoorzitting gevraagd of deze voorbereid is. De hoorder heeft verklaard dat zij zonder voorkennis van het dossier de hoorzitting houdt.
6. Volgens vaste rechtspraak is het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure [2] . De inrichting van de wijze waarop het horen in het belastingrecht plaatsvindt, kan volgens de rechtbank op meerdere manieren geschieden. De rechtbank vindt echter dat het horen moet plaatsvinden op een zodanige wijze dat recht wordt gedaan aan de bedoeling van een hoorzitting. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het horen onder andere dient om informatie te verzamelen voor een goede besluitvorming en om een oplossing voor problemen te zoeken [3] . De bedoeling van een hoorzitting is dan ook dat een uitwisseling van informatie en wederzijdse standpunten plaatsvindt. Hieruit volgt dat het horen in ieder geval niet uit louter luisteren hoort te bestaan, maar dat op de opmerkingen van de bezwaarmaker wordt gereageerd. Dat vereist verder dat de hoorder de hoorzitting heeft voorbereid.
7. Nu de hoorder de zitting niet heeft voorbereid en daarmee het standpunt van de gemachtigde van eiser heeft aangehoord, is eiser in dit geval niet op een deugdelijke en zorgvuldige wijze gehoord.
8. De rechtbank vindt daarnaast dat verweerder niet redelijk en niet zorgvuldig heeft gehandeld door vast te houden aan het behandelen van een dermate grote hoeveelheid bezwaarschriften op één hoorzitting. De gemachtigde van eiser heeft er terecht op gewezen dat door deze wijze van horen het risico bestaat dat de kwaliteit van de voorbereiding van de zaken voor de hoorzitting en van de behandeling van de zaken op de hoorzitting in het gedrang komt. Het voorstel van de gemachtigde van eiser om maximaal 25 bezwaarschriften/objecten per hoorzitting te behandelen, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Ook in zoverre heeft geen deugdelijke en zorgvuldige hoorzitting plaatsgevonden.
9. De conclusie is dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden uitspraak vernietigen wegens schending van artikel 7:2 van de Awb. Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank het bestuursorgaan in dat geval opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken als daartoe een goede reden bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet [4] . In dit geval betwist eiser de hoogte van de waarde. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht de zaak terug te verwijzen naar de bezwaarfase. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuwe uitspraak op het bezwaar van eiser te nemen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met deze beroepsprocedure gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.
griffier,
rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ en artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:37
3.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 221, nr. 3, pagina 145. Zie ook het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 3 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5199.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1343