ECLI:NL:RBAMS:2018:1982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en herziening op basis van inkomen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de man], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 1 september 2016, na een periode waarin hij meer verdiende dan de bijstandsnorm. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking en de herziening van zijn bijstandsuitkering, die door het college was vastgesteld op basis van een schatting van zijn inkomsten. De rechtbank oordeelt dat het college in het verleden niet consistent heeft gehandeld, aangezien in vergelijkbare situaties de bijstandsuitkering niet werd ingetrokken, maar alleen in de maanden waarin het inkomen te hoog was, werd afgezien van uitbetaling. De rechtbank concludeert dat het college had moeten onderzoeken of de inkomsten van eiser na twee maanden weer onder de bijstandsnorm lagen, zowel voorafgaand aan het primaire besluit als in de bezwaarfase. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd, omdat niet duidelijk is of het college van bruto- of nettobedragen is uitgegaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college moet aantonen van welke bedragen het uitgaat en of eiser in november weer onder de bijstandsnorm is gekomen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2018 in de zaak tussen

[de man] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,verweerder
(gemachtigde: mr. C.A.K. Denneboom).

Procesverloop

In een besluit van 6 december 2016 (het primaire besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van [de man] ingetrokken per 1 september 2016. [de man] heeft daartegen bezwaar gemaakt.
In een besluit van 15 december 2016 (het primaire besluit II) heeft het college het primaire besluit I ingetrokken. In dit nieuwe besluit heeft het college [de man] bijstandsuitkering niet alleen ingetrokken per 1 september 2016, maar ook herzien van 1 tot en met 31 augustus 2016. Daarnaast heeft het college een bedrag van [de man] teruggevorderd. [de man] heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In een besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk en het tegen primaire besluit II ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. [de man] is verschenen, samen met zijn gemachtigde en zijn vader, [de persoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [de man] in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Hij heeft dit gedaan met een brief van 7 september 2017. Het college heeft hierop gereageerd in een brief van 3 oktober 2017. Daarna heeft [de man] weer gereageerd in een brief van 15 november 2017.
De rechtbank heeft partijen in haar brief van 8 december 2017 laten weten dat zij het niet nodig vindt om de zaken opnieuw op een zitting te behandelen. Zij heeft partijen verzocht om het uiterlijk 5 januari 2018 te laten weten als zij wél behoefte hebben aan een nieuwe zitting. De rechtbank heeft hierop geen reacties van partijen ontvangen. Zij heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. In 2016 werkte [de man] op oproepbasis. De werkgever van [de man] betaalde hem uit per periode van vier weken. Die periodes waren, voor zover relevant: 15 augustus tot en met 11 september, 12 september tot en met 9 oktober en 10 oktober tot en met 6 november. Naast zijn inkomsten uit arbeid ontving [de man] een aanvullende bijstandsuitkering van het college. De bijstand werd per maand vastgesteld en betaald. Het college had de hoogte van de bijstand vastgesteld op basis van een schatting van de inkomsten.
2.1.
In een rapportage van 29 november 2016 is het college tot de conclusie gekomen dat [de man] vanaf 1 september 2016 langer dan 30 dagen meer heeft verdiend dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Het college heeft daarom met het primaire besluit I de bijstandsuitkering per 1 september 2016 ingetrokken.
2.2.
In een rapportage van 13 december 2016 is het college tot de conclusie gekomen dat [de man] ook in augustus 2016 meer bijstand heeft ontvangen dan waarop hij recht had. Zijn inkomsten zijn namelijk achteraf hoger gebleken dan het college vooraf had ingeschat. Het college heeft vervolgens het primaire besluit I ingetrokken en een nieuw besluit genomen. Dit nieuwe besluit bestaat uit drie elementen: ten eerste de herziening van de bijstand over de periode van 1 tot en met 31 augustus 2016, ten tweede de terugvordering van de teveel betaalde bijstand over deze periode, tot een bedrag van € 370,21, en ten derde de intrekking van de bijstand vanaf 1 september 2016.
3.1.
[de man] heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Omdat het college het primaire besluit I heeft ingetrokken, heeft het het bezwaar tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft [de man] geen beroepsgronden gericht.
3.2.
Het college heeft het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [de man] in september en oktober meer dan de bijstandsnorm heeft verdiend. Indien de inkomsten zijn genoten in minder dan 30 aaneengesloten dagen, besluit het college tot (tijdelijke) uitsluiting van de bijstand. Indien er echter, zoals in dit geval sprake is van twee maanden te hoge inkomsten uit arbeid, wordt het recht op uitkering ingetrokken per de datum dat de inkomsten boven de norm liggen, in dit geval dus 1 september 2016. Het college heeft de inkomsten als volgt toegerekend aan de maanden. Elke periode van vier weken beslaat 28 dagen. Het college heeft de inkomsten per periode gedeeld door 28 en toegerekend aan het aantal dagen van die periode dat in de betreffende kalendermaand valt. Van de periode van 15 augustus tot en met 11 september heeft het college dus 17/28e deel van de inkomsten toegerekend aan augustus en 11/28e deel aan september. Het college is daarbij uitgegaan van het bruto-inkomen. Indien [de man] na een belastingaanslag toch op een lager inkomen uitkomt, wordt de bijstandsuitkering herberekend en kan hij eventueel een nabetaling ontvangen.
4. [de man] heeft in beroep alleen gronden aangevoerd tegen de intrekking van de bijstand per 1 september 2016 en niet op de herziening en terugvordering die betrekking hebben op de maand augustus. Ten eerste heeft het college volgens [de man] zijn inkomsten niet aan de juiste dagen toegerekend. Hij heeft binnen een periode van vier weken maar een beperkt aantal dagen gewerkt. Als je zijn inkomsten aan die specifieke dagen toerekent, heeft hij alleen in september meer dan de bijstandsnorm verdiend. Ten tweede voert hij aan dat, als je al uit zou gaan van de berekening van het college, er geen aanleiding was om al na één maand te hoge inkomsten meteen de bijstand in te trekken. In november was immers al geen sprake meer van inkomsten boven de bijstandsnorm. Ten derde is het college volgens [de man] ten onrechte uitgegaan van zijn bruto-inkomsten
5. De artikelen uit de Participatiewet (Pw) die van toepassing zijn op deze zaak, komen op het volgende neer. Op grond van artikel 19, eerste lid, heeft iemand wiens inkomen lager is dan de bijstandsnorm, recht op bijstand. Op grond van artikel 21 van de Pw was de norm voor [de man] vanaf 1 juli 2016 € 977,15 per maand. Inkomsten zijn middelen in de zin van artikel 32, eerste lid van de Pw, voor zover deze betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
6. De rechtbank vindt dat het college de inkomsten op een juiste wijze aan de maanden augustus, september en oktober 2016 heeft toegerekend. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw is van belang op welke periode de inkomsten betrekking hebben. Dat is in dit geval de periode van vier weken, want over die periode zijn de inkomsten uitbetaald. Artikel 32 gaat niet zo ver dat de inkomsten in zo’n geval moeten worden toegerekend aan specifieke gewerkte dagen of zelfs uren. Dat is over het algemeen ook niet goed mogelijk omdat uit een loonstrook van een werkgever lang niet altijd blijkt welke dagen of uren in die periode is gewerkt. Ook in dit geval blijkt dat niet uit de loonstroken. Daarop staat alleen hoeveel uren [de man] in die periode heeft gewerkt. De eerste beroepsgrond slaagt dus niet.
7.1.
De tweede beroepsgrond van [de man] slaagt wel. Daarbij laat de rechtbank in het midden of er een wettelijke verplichting is om de uitkering te beëindigen nadat een belanghebbende meer dan 30 dagen boven inkomen de voor hem geldende norm heeft ontvangen.
7.2.
[de man] heeft namelijk aangevoerd dat het in het verleden vanwege wisselende inkomsten vaker is voorgekomen dat hij een of twee maanden meer dan de bijstandsnorm heeft ontvangen. In die gevallen heeft het college echter steeds niet de bijstand ingetrokken of beëindigd, maar alleen in de maanden waarin het inkomen te hoog was, afgezien van uitbetaling van de bijstand. De rechtbank begrijpt dat [de man] hiermee bedoelt dat hij erop mocht vertrouwen dat dat ook dit keer weer zo zou gebeuren. Volgens het college is de huidige kwestie niet vergelijkbaar met de situaties in het verleden. Toen was namelijk al vóór het nemen van het primaire besluit duidelijk dat de inkomsten na twee maanden weer onder de bijstandsnorm lagen en in dit geval was dat niet zo.
7.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat het college vanwege zijn handelwijze in het verleden in dit soort situaties ook dit keer had moeten onderzoeken of de inkomsten van [de man] in november alweer onder de bijstandsnorm lagen. Die verplichting gold niet alleen voorafgaand aan het primaire besluit, maar ook in de bezwaarfase. [de man] heeft deze grond immers in bezwaar al aangevoerd en op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het college in bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit maken. Daarbij moet het ook de gegevens betrekken die in bezwaar beschikbaar zijn gekomen. Dat heeft het college niet gedaan. Daardoor is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
8. Ook op een ander punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. In dat besluit staat immers dat het college is uitgegaan van bruto-inkomsten. Indien de inkomsten daadwerkelijk bruto worden uitbetaald is dit uitgangspunt juist. Het is dan niet aan het college om uit te rekenen wat de netto-inkomsten zouden zijn. Uit de loonstroken lijkt echter te volgen dat in de periodes van 15 augustus tot en met 6 november een loonheffing is ingehouden. Het bestreden besluit maakt dus niet inzichtelijk of het college van netto- of brutobedragen is uitgegaan.
9. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op de intrekking van de bijstand per 1 september 2016 wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat om organisatorische redenen daarmee in dit geval niet het gewenste gevolg (efficiëntie en tijdswinst) kan worden bereikt.
10.1.
Het college moet dus een nieuw besluit nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent concreet dat het college inzichtelijk moet maken van welke bruto- of nettobedragen het uitgaat en dat het college moet berekenen of [de man] inderdaad in de maand november weer inkomsten onder de bijstandsnorm heeft ontvangen. Indien dat laatste het geval is, zal het college de bijstandsuitkering na 1 september 2016 ongewijzigd moeten voortzetten, onder verrekening van de ontvangen inkomsten en eventueel met uitsluiting van bijstand in de maanden waarin [de man] meer dan de bijstandsnorm heeft ontvangen.
10.2.
De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint pas te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [de man] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt het college in de door [de man] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bijstand is ingetrokken per 1 september 2016;
  • draagt het college op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.