ECLI:NL:RBAMS:2018:2441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
644770/ KG ZA 18-253
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming van panden door de Staat op strafrechtelijke gronden

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een kwetsbare groep uitgeprocedeerde asielzoekers, dat de Staat hen verbiedt om op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van de door hen gekraakte panden over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de Staat bij ontruiming in dit geval moet wijken voor het huisrecht van eisers, maar slechts voor een beperkte periode. De eisers hebben de panden gekraakt en er bestaat een verdenking van overtreding van de artikelen 138 e.v. van het Wetboek van Strafrecht. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel de Staat in beginsel gerechtigd is tot ontruiming, eisers recht hebben op een korte termijn om andere woonruimte te vinden. Dit is vooral van belang omdat eisers behoren tot een kwetsbare groep die na ontruiming waarschijnlijk weer op straat zal komen te staan. De voorzieningenrechter wijst erop dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt met de enige huurster die nog in het pand verblijft, wat kan leiden tot vertraging van de renovatie. De voorzieningenrechter verbiedt de Staat om vóór 6 mei 2018 tot ontruiming over te gaan, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/644770 / KG ZA 18-253
Vonnis in kort geding van 12 april 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [plaats] ,
eisers bij dagvaarding van 14 maart 2018,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.

1.De procedure

Ter zitting van 29 maart 2018 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde (hierna: de Staat) heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Tevens heeft
[naam 1] , hulpverlener, ter zitting een verklaring voorgedragen over de situatie van eisers (en de overige in de panden aan het [adres] en [adres] te [plaats] verblijvende personen). Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren - voor zover van belang - aanwezig:
- aan de zijde van eisers: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , bijgestaan door A. Ware, tolk in de Somalische taal, met mr. Uppal;
- aan de zijde van de Staat: mr. Nieuwland.
Tevens waren aanwezig [naam 2] en [naam 3] , mede-eigenaren van de panden.

2.De feiten

2.1.
Eisers maken onderdeel uit van de ‘ [naam groep] ’ van het [naam groep] met de naam ‘ [naam groep] ’, welk collectief in wisselende samenstelling eerder heeft verbleven in leegstaande panden in [plaats] .
2.2.
Op 10 februari 2018 hebben ongeveer 25 personen van deze groep, waaronder eisers, de panden aan het [adres] en [adres] te [plaats] (hierna: de panden) gekraakt. Daar zijn vervolgens nog enkele personen bijgekomen, zodat thans ongeveer 35 personen in de panden verblijven. Gezamenlijk eigenaar van de panden zijn [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (hierna: de eigenaren).
2.3.
Op dezelfde dag is door de politie geconstateerd dat de panden zijn gekraakt. Vervolgens heeft [naam 2] , mede namens de andere twee eigenaren, bij de politie aangifte gedaan van huisvredebreuk.
2.4.
Op 10 maart 2018 heeft de officier van justitie aangekondigd dat de ontruiming van de panden, op grond van artikel 138 e.v. van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vóór zondag 6 mei 2018 zal plaatsvinden.
2.5.
Thans wordt enkel de woning op de bovenste etage van het pand aan het [adres] verhuurd aan [naam 5] . In de overige ruimten van de panden hebben tot januari 2018, in afwachting van de renovatie, anti-kraakwachten gezeten.
2.6.
Reeds op 4 oktober 2016 hebben de eigenaren een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente Amsterdam teneinde negen woningen te kunnen realiseren in de panden, welke vergunning op 19 juni 2017 is verleend. Na enkele aanpassingen van het project is op 8 maart 2018 een aannemingsovereenkomst ondertekend, waarin 15 april 2018 is bepaald als startdatum van de verbouwingswerkzaamheden. Op 27 maart 2018 is door de gemeente Amsterdam toestemming verleend om sloopwerkzaamheden uit te voeren.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen om de Staat (de officier van justitie) te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van de panden aan het [adres] en [adres] te [plaats] over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van de panden aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens eisers gedurende hun afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat eisers na aanhouding voor verhoor op het politiebureau verblijven, op straffe van een dwangsom. Ten slotte vorderen eisers om de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat kraken strafbaar is gesteld in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een verdenking van overtreding van deze wetsartikelen kan in beginsel op de voet van artikel 551a Wetboek van Strafvordering tot ontruiming worden overgegaan (zie Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.2.
Vast staat dat eisers de panden wederrechtelijk in gebruik hebben genomen, dus hebben gekraakt. Derhalve bestaat er op goede gronden een verdenking van overtreding van voornoemde verbodsbepalingen en kan de Staat in beginsel overgaan tot (aanzegging van de) strafrechtelijke ontruiming, temeer nu er blijkens de aangifte van huisvredebreuk bij de eigenaren bezwaar bestaat tegen het gebruik van de panden door eisers (en de overige in de panden verblijvende personen).
4.3.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, EVRM komt eisers echter een huisrecht toe op grond waarvan zij het voorgenomen besluit tot ontruiming in kort geding ter toetsing kunnen voorleggen.
Het in artikel 8, lid 2 EVRM besloten proportionaliteitsvereiste brengt mee dat de voorzieningenrechter, naast de wederrechtelijkheid, tevens heeft te toetsen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde/de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Daartoe dient de kraker bijzondere omstandigheden aan te voeren die ertoe leiden dat het in beginsel prevalerende belang van de Staat bij ontruiming in concreto moet wijken. (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.4.
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze toets ertoe leidt dat het in beginsel prevalerende belang van de Staat bij ontruiming dient te wijken voor het huisrecht van eisers, doch slechts voor een beperkte periode.
4.5.
Aan eisers (en de overige in de panden verblijvende personen) dient nog een korte termijn te worden gegund om andere woonruimte te vinden. Daarbij is in aanmerking genomen dat eisers behoren tot een kwetsbare groep uitgeprocedeerde asielzoekers met een uitzichtloos bestaan in Nederland, waarvan aannemelijk is dat die na de ontruiming (wederom) op straat zal komen te staan. De bij de groep betrokken hulpverlener [naam 1] heeft ter zitting een verklaring afgelegd over de prangende situatie waarin de groep verkeert en ook in een door eisers in het geding gebrachte verklaring van de bij de groep betrokken organisatie ‘Dokters van de Wereld’ wordt aandacht gevraagd voor de problemen die bij de groep zijn ontstaan als gevolg van het steeds opnieuw moeten zoeken naar onderdak. De Staat heeft weliswaar gesteld dat voor deze groep opvang bestaat in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL), maar eisers hebben betwist dat zij daar terecht kunnen en hebben gesteld dat dit geen goed alternatief is. Daarnaast hebben eisers gesteld dat opvang in de vorm van de bed-bad-brood regeling (BBB) geen optie is, nu de onderhavige groep mensen juist is ontstaan door verwijdering uit de BBB vorig jaar, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden voor toelating.
4.6.
Ter zitting heeft een medewerkster van de gemeente Amsterdam toegelicht dat er op 3 april 2018 een nieuwe nachtopvang met plaats voor 150 uitzonderingsgevallen zal starten, waar mogelijk ook eisers (en de overige in de panden verblijven de personen) terecht zullen kunnen, maar dat de exacte toelatingsvoorwaarden nog niet bekend zijn. Eisers hebben daartegen aangevoerd dat het derhalve nog maar de vraag is of zij daar terecht kunnen, temeer nu de totale groep uitgeprocedeerde asielzoekers in [plaats] veel groter is dan 150 personen.
4.7.
De eigenaren hebben concrete renovatieplannen met de panden. De voorbereidingen van de renovatie bevinden zich in een ver gevorderd stadium. De eigenaren stellen dat de aannemer uiterlijk 15 april 2018 kan starten met het werk. Er is echter nog sprake van een in één van de panden woonachtige huurster. De eigenaren hebben daaromtrent (doch niet met stukken onderbouwd) aangevoerd dat de huurster geen belemmering zal vormen voor het aanvangen van de renovatie. Eisers hebben daartegenover (enkel onderbouwd met een verklaring van hun medebewoners) gesteld dat zij van de huurster hebben vernomen dat zij niet bereid is om de aangeboden vertrekvergoeding te accepteren. Dit laatste maakt volgens eisers dat voornoemde uiterlijke startdatum van de renovatie ongewis is. Nu niet is gebleken van met de huurster concreet gemaakte afspraken omtrent haar (tijdelijke) vertrek uit de woning ten behoeve van de verbouwing en aannemelijk is dat dit tot enige vertraging zal leiden waardoor de renovatiewerkzaamheden op een latere datum zullen kunnen starten, maar anderzijds aannemelijk is dat hiervoor binnen korte tijd toch een oplossing zal worden gevonden, wordt een beperkte periode na heden waarbinnen eisers niet mogen worden ontruimd redelijk geacht.
4.8.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat door de eigenaren concreet schade zal worden geleden in de relatief korte periode dat het pand nog door eisers zal worden bewoond. Evenmin is aannemelijk dat de bewoning door eisers door de aard en/of wijze van gebruik van de panden extra risico’s meebrengt.
4.9.
Het belang van de Staat bij een ontruiming vóór 6 mei 2018 (de door de officier van justitie aangezegde uiterlijke termijn, waarmee zowel eisers als de eigenaren van de panden reeds rekening moesten houden) is al met al in dit geval onvoldoende groot. De vordering is derhalve, als na te melden, toewijsbaar.
4.10.
Nu de Staat gerechtelijke uitspraken pleegt na te komen zal geen dwangsom worden opgelegd.
4.11.
Gelet op de uitkomst van het geschil wordt aanleiding gezien om de kosten van deze procedure tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Staat (de officier van justitie) vóór 6 mei 2018 op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van de panden aan het [adres] en [adres] te [plaats] over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens eisers gedurende hun afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat eisers na aanhouding voor verhoor op het politiebureau verblijven,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JT