ECLI:NL:RBAMS:2018:2958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
18/132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van politiebewijs bij onderzoek naar bijstandsuitkering en terugvordering van teveel ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente waarin zijn uitkering werd herzien en een bedrag van bijna 7000 euro aan teveel ontvangen bijstand werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van de politie, die tijdens een onderzoek naar de identiteit van de eiser geldbedragen in zijn bezittingen had aangetroffen. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente terecht gebruik had gemaakt van deze politiebewijzen en of de herziening en terugvordering van de uitkering rechtmatig waren.

De rechtbank overwoog dat de politie geen gegronde reden had om in de bezittingen van de eiser te kijken, maar dat dit niet automatisch betekende dat het bewijs onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat het gebruik van het bewijs door de gemeente ontoelaatbaar was. De eiser had geen bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat de aangetroffen geldbedragen een specifieke bestemming hadden en voor derden waren bedoeld. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht de uitkering had herzien en het teveel betaalde bedrag had teruggevorderd. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: C.J. Telting).

Procesverloop

Met het besluit van 15 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van januari 2014 tot en met maart 2017 alsmede over de maand juli 2017. Over de periode van april 2017 tot en met juni 2017 heeft verweerder de uitkering ingetrokken. Ook heeft verweerder een bedrag van € 6.776,58 aan teveel betaalde Pw-uitkering van eiser teruggevorderd.
Met het besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op 1 juli 2017 vanaf het balkon van zijn woning op de derde verdieping naar beneden gevallen. In het proces-verbaal van de politie staat vermeld dat om de identiteit van eiser te kunnen vaststellen er in zijn portemonnee, heuptasje en jas is gekeken. Hierbij is in totaal een geldbedrag van € 5.052 aangetroffen. Deze bevindingen hebben voor de politie aanleiding gevormd nader onderzoek te doen. Uit het nadere politieonderzoek is naar voren gekomen dat eiser een huurauto op zijn naam had staan en is een stortingsbewijs aangetroffen waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 2.050 op zijn bankrekening had gestort. Op basis van de bevindingen van het politieonderzoek, is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiser. Hieruit is - kortgezegd - naar voren gekomen dat op de bankrekening van eiser in de hiervoor genoemde perioden (door onder andere zijn moeder een voormalige vriendin) meerdere geldstortingen zijn gedaan. Deze bevindingen zijn neergelegd in het ‘Rapport Uitkeringsfraude’ van 11 september 2017. Op basis van deze bevindingen heeft verweerder de hiervoor genoemde besluiten genomen. In deze uitspraak zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht tot herziening, intrekking en terugvordering is overgegaan.
Fruits of the poisonous tree?
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn besluitvorming niet mag baseren op de geldbedragen die onder eiser tijdens het politieonderzoek zijn aangetroffen. De politie wist immers al wie hij was en had geen enkele gegronde reden om in zijn spullen te kijken. De door de politie bij eiser aangetroffen geldbedragen moeten daarom worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek dat verweerder op basis van dit onrechtmatig verkregen bewijs heeft verricht, zijn daarom
fruits of the poisonous tree.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de rechtspraak wordt niet snel aangenomen dat door derden (bijvoorbeeld de politie) verkregen bewijs
nietdoor een bestuursorgaan mag worden gebruikt. [1] Dit mag alleen niet als sprake is van bewijs dat is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in deze zaak aan dit criterium is voldaan. De vraag of sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs kan daarom verder in het midden blijven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op grond van de bevindingen van het politieonderzoek nader onderzoek mocht doen naar de rechtmatigheid van de uitkering.
Besluit tot herziening, intrekking en en terugvordering
4. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift aangekondigd dat hij nog zal proberen om bewijs te leveren voor de stelling dat een aantal geldstortingen op eisers bankrekening een specifieke bestemming hadden en voor derden waren bedoeld. De rechtbank heeft ter onderbouwing van deze stelling in het dossier verder geen stukken aangetroffen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting ook bevestigd dat het niet is gelukt om dit bewijs te vergaren.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser overigens geen gronden heeft gericht tegen het besluit van verweerder tot herziening en intrekking van de Pw-uitkering van eiser. Evenmin zijn gronden gericht tegen de (hoogte van de) terugvordering.
6. De rechtbank komt in deze zaak tot de volgende beoordeling. Eiser heeft in de hiervoor genoemde perioden (structureel) geldbedragen van derden ontvangen die moeten worden aangemerkt als middelen. Dit is relevant voor zijn recht op uitkering. Als gevolg van de ontvangen geldbedragen heeft eiser namelijk óf teveel uitkering ontvangen (de maanden waarover is herzien), óf helemaal geen recht op uitkering gelet op de hoogte van de in aanmerking te nemen bedragen (de drie maanden waarover uitkering is ingetrokken). Verweerder heeft de Pw-uitkering van eiser over de perioden in geding dan ook terecht herzien of ingetrokken. Verweerder was vervolgens verplicht om het bedrag aan teveel ontvangen Pw-uitkering (€ 6.776,58) van eiser terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1636).