ECLI:NL:CRVB:2015:1636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsintrekking en wettelijke inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan betrokkene, die in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 augustus 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking was gebaseerd op bevindingen van de sociale recherche, die aangaf dat betrokkene inkomsten had uit mensenhandel en witwaspraktijken, en dat zij de wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de processen-verbaal van de politie aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd, maar dat de motivering van het besluit onvoldoende was. De Raad bevestigde dat de rechtbank het bestreden besluit op goede gronden had vernietigd, maar oordeelde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven. De Raad concludeerde dat het proces-verbaal voldoende grondslag bood voor de stelling dat betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene werd afgewezen, en de Raad bevestigde de tussenuitspraak van de rechtbank, terwijl de einduitspraak werd vernietigd voor zover deze het besluit van 28 augustus 2012 herroepen had.