ECLI:NL:RBAMS:2018:3005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751114-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onduidelijkheid over de detentieomstandigheden en de medische zorg die de opgeëiste persoon zou ontvangen in Polen. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat er geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling in Poolse gevangenissen bestaat. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf kan ondergaan in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751114-18
RK nummer: 18/978
Datum uitspraak: 17 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2017 door
the District Court of Legnica III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
- een vonnis van
the Regional Court of Złotoryjavan 7 januari 2014, met kenmerk: II K 644/13, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar en waarvan volgens het EAB nog resteert: 11 maanden en 28 dagen;
- een vonnis van
the Regional Court of Złotoryjavan 25 september 2014, met kenmerk: II K 302/14, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar en 4 maanden, welke straf volgens het EAB nog volledig moet worden uitgezeten.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is geweest van de beslissingen die in 2016 zijn genomen en waarvan melding wordt gemaakt in het EAB in onderdeel B en in de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 maart 2018. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling aan te houden om nadere informatie hieromtrent te verkrijgen van de Poolse autoriteiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Uit het EAB volgt dat ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 302/14 aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 644/13 is in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid en dat:
the person was served with the decision on 17th January 2014 in case II K 644/13 and was expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be reexamined, and which may lead to the original decision being reversed or changed;en
the person did not request a retrial or appeal within the applicable time frame.
In een aanvullend schrijven van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 maart 2018 is hier aan toegevoegd dat de opgeëiste persoon
picked up a copy of the sentence delivered on 7th January 2014 including instructions on appealing in person on 17th January 2014 and signed an acknowledgement of receipt of the concerned sentence.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 644/13 is aldus sprake van de situatie zoals omschreven in artikel 12 onder c OLW.
De in voornoemde brief van 13 maart 2018 genoemde omzettingsbeslissing van 22 maart 2016 – de beslissing
ordering the execution of the suspended custodial sentence– is volgens vaste rechtspraak geen beslissing die onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt [1] .
De in onderdeel B van het EAB genoemde beslissingen
on institution of seeking by wanted noticevan 6 juli 2016 en 12 april 2016 zien op nationale aanhoudingsbevelen naar aanleiding van de aan het EAB ten grondslag liggende vonnissen uit 2014, met de kenmerken: II K 644/13 en II K 302/14. Deze beslissingen vallen dus ook niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten I, IV, V, VI en VII waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 21, te weten:
oplichting
racketeering en afpersing
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten II en III (onder E.2 genummerd als I en II) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
diefstal door twee of meer verenigde personen

6.Detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat niet duidelijk is naar welk Pools detentiecentrum de opgeëiste persoon zal gaan en of de opgeëiste persoon aldaar de noodzakelijke medische zorg zal krijgen. De opgeëiste persoon heeft immers een psychiatrische aandoening, zit thans in een psychiatrische afdeling van de [detentieplaats] zit en is in 2016 door de Rechtbank Oost-Nederland tot één jaar plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis veroordeeld. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de behandeling, zodat hierover nadere informatie – in de vorm van garanties – kan worden verkregen.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het subsidiaire verzoek om aanhouding, nu het medische dossier van de opgeëiste persoon nog niet boven tafel is en onderzocht moet worden waar de opgeëiste persoon in Polen zal worden gedetineerd.
De rechtbank overweegt als volgt. In eerder uitspraken heeft de rechtbank zich op het standpunt gesteld dat in Poolse gevangenissen geen sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest [2] . De gestelde zorgelijke medische omstandigheden – het dossier bevat overigens geen medische stukken ter onderbouwing hiervan – maken dit oordeel niet anders. Van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen met een psychiatrisch ziektebeeld die in Polen zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De raadsvrouw heeft geen documenten overgelegd waaruit dat zou blijken en de rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met dergelijke bewijzen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
De rechtbank overweegt dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon kan worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid van de OLW. Die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica III Criminal Departmentten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere Rechtbank Amsterdam, 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:194.
2.Zie onder andere Rechtbank Amsterdam, 24 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3081.