ECLI:NL:RBAMS:2018:3058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
13/751222-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Nederlandse onderdaan aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 februari 2018 is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1978 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van strafbare feiten die onder de Belgische wetgeving vallen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 april 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De raadsman had betoogd dat de feiten onvoldoende waren omschreven en dat er een risico op dubbele vervolging bestond, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was. Ook werd de garantie voor terugkeer naar Nederland bij een veroordeling in België als voldoende beschouwd. De detentieomstandigheden in België en de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon werden niet als redenen voor weigering van de overlevering gezien.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toe te staan, omdat het EAB aan de wettelijke vereisten voldeed en er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751222-18
RK-nummer: 18/1805
Datum uitspraak: 9 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2018 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit andere hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter op 26 februari 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

Door de raadsman is betoogd, zakelijk weergegeven, dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht te summier zijn omschreven nu de pleegplaatsen onduidelijk zijn. Nu er ook in Nederland een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon loopt, kan niet worden uitgesloten dat hij in beide landen voor hetzelfde feitencomplex wordt vervolgd, hetgeen in strijd is met het beginsel van ne bis in idem. Om deze reden dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft dit weersproken en zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank kijkt daarbij niet alleen naar de beschrijving in het EAB, maar betrekt bij haar oordeel ook de overige door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 25 april 2018 een e-mail gestuurd, waarin per feit de pleegplaatsen staan vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de beschrijving van de feiten daarmee aan de eisen die artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW daaraan stelt en is het op basis van deze omschrijving voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Nu voorts niet is gebleken dat tegen de opgeëiste persoon met betrekking tot de in het EAB genoemde feiten een strafvervolging in Nederland gaande is, is weigering van de overlevering op grond van artikel 9 OLW niet aan orde.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en 23, te weten:
oplichting;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
poging tot oplichting;
oplichting;
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden in België

De raadsman heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in België en de prostaat problemen van de opgeëiste persoon aan de overlevering in de weg staan.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1875) is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan ook niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.
De beslissing over de feitelijke overlevering staat los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering.
De rechtbank verwerpt de verweren.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B