ECLI:NL:RBAMS:2018:3577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
13/680350-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor meerdere inbraken en heling van een motorscooter

Op 25 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij vijf inbraken in Delft in juli 2016, waarbij aanzienlijke schade is veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak bij verschillende winkels, waaronder een kledingwinkel en een drogisterij, en dat hij ook betrokken was bij de heling van een motorscooter. De verdachte werd herkend op camerabeelden van de inbraken en zijn telefoon bleek in de buurt van de plaatsen delict te zijn geweest. Tijdens de rechtszaak werd een verweer gevoerd over de onrechtmatigheid van het bewijs, maar de rechtbank oordeelde dat de inbeslagname van de goederen in de garagebox van de verdachte niet onrechtmatig was. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte recidivist was en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De strafmaat werd gematigd vanwege een vormverzuim, maar de rechtbank vond de ernst van de feiten en de schade die was veroorzaakt voldoende reden om een gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680350-16 (Promis)
Datum uitspraak: 25 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 11 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Looijestijn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij zich op verschillende data schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met braak, tweemaal bij [naam winkel] , tweemaal bij DA Drogist en eenmaal bij Optiek [naam Optiek] , alle gevestigd te Delft. Verder wordt verdachte beschuldigd van het medeplegen van heling van een motorscooter te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Geen bewijsuitsluiting
Op 24 juli 2016 kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht te gaan naar de [adres 1] te [plaats] alwaar twee bromfietsen zonder kentekenplaten uit een Mercedes Sprinter werden geladen en in een garagebox werden gezet. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij geen personen en geen Mercedes Sprinter. Zij spraken wel met de melder die hun de bewuste garagebox aanwees. Verbalisanten kregen toestemming van de hulpofficier van justitie om die garagebox ter inbeslagname te doorzoeken. In de garagebox werden onder andere de volgende goederen aangetroffen: vijf bromfietsen, merkkleding met prijskaartjes en alarmlabels, parfums in folie verpakt.
Op 23 februari 2017 heeft verbalisant [verbalisant 1] in een proces-verbaal verklaard dat zij in het proces-verbaal van bevindingen van 28 juli 2016 abusievelijk heeft vermeld dat zij en haar medeverbalisant van de hulpofficier van justitie toestemming hadden gekregen om de box ter inbeslagname te doorzoeken. [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij daarmee bedoelde dat zij toestemming hadden gekregen de garagebox te betreden ter inbeslagname van de aldaar aanwezige vatbare voorwerpen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van het proces-verbaal van bevindingen van 28 juli 2016 en dat daaruit volgt dat de garagebox is doorzocht en niet slechts is betreden ter inbeslagname. In het proces-verbaal is niet beschreven op welke plek en op welke wijze de goederen zijn aangetroffen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ook niet om welke verdenking het gaat. Het enkele feit dat bromfietsen zonder kentekenplaat uit een bus worden geladen en in een garagebox worden geplaatst, kan geen redelijk vermoeden opleveren dat die bromfietsen van enig misdrijf afkomstig zijn. De officier van justitie heeft geen machtiging verleend tot een doorzoeking en bij de doorzoeking zijn de officier of hulpofficier van justitie niet aanwezig geweest. Nu er onvoldoende aanleiding was om tot een doorzoeking over te gaan en de formele vereisten van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet zijn nageleefd, is de doorzoeking onrechtmatig geweest en is sprake van een vormverzuim. De geschonden belangen zijn het recht op privacy van verdachte, een goede rechtsbedeling en de integriteit van de opsporing. De zogeheten Schutznorm richt zich tot verdachte omdat hij huurder is van de garagebox. De raadsman heeft verzocht om alles dat het resultaat is van het verzuim, namelijk de in de garagebox aangetroffen goederen, als ‘fruits of the poisonous tree’ van het bewijs uit te sluiten ex artikel 359a lid 1 onder b Sv. Hij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2018:3319).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een doorzoeking. De verbalisanten hebben in overleg met de hulpofficier van justitie de garagebox betreden en goederen in beslag genomen. Dat de verbalisanten in eerste instantie hebben verklaard dat zij toestemming hebben gekregen om de garagebox te doorzoeken, doet aan de feitelijke gang van zaken niets af. Feitelijk is sprake geweest van het betreden ter inbeslagname. Op grond van artikel 96 Sv heeft de opsporingsambtenaar daartoe van de wetgever de bevoegdheid gekregen. Er is geen enkele inbreuk gemaakt op de rechten van verdachte. De officier van justitie is van oordeel dat het verweer van de raadsman geen doel treft.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat, gelet op de feitelijke gang van zaken zoals is gebleken uit het dossier, niet kan worden gesproken van een doorzoeking, maar dat er sprake is van betreden ter inbeslagname als bedoeld in artikel 96 Sv. De raadsman heeft echter terecht de vraag opgeworpen of de enkele melding dat er twee bromfietsen zonder kentekenplaten vanuit een bus in een garagebox werden geplaatst, een verdenking van een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 96 Sv. De rechtbank acht die enkele melding daartoe onvoldoende. Er zijn goede redenen om een bromfiets die niet wordt gebruikt niet te voorzien van een kenteken. Alsdan is de eigenaar immers niet verplicht de bromfiets te verzekeren. Om die reden is de garagebox onrechtmatig betreden en is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv.
De vraag is of, en zo ja welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan moet de rechtbank rekening houden met de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren, namelijk het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het is een belangrijk strafrechtelijk voorschrift dat opsporingsambtenaren slechts plaatsen ter inbeslagname mogen betreden indien sprake is van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. Dit dient immers het recht op privacy. Door zonder een redelijke verdenking de garagebox te betreden is inbreuk gemaakt op voornoemd en belangrijk strafrechtelijk voorschrift.
Hoewel het huurcontract van de garagebox op naam van verdachte stond, heeft verdachte ter terechtzitting niet willen bevestigen dat hij de garagebox ook daadwerkelijk gebruikte, zodat de rechtbank de ernst van inbreuk op het recht op privacy van verdachte niet kan vaststellen. Verder geldt in beginsel dat het betreden van een garagebox een minder grote inbreuk op de privacy oplevert dan bijvoorbeeld een woning. De rechtbank acht onder deze omstandigheden het recht op privacy van verdachte dusdanig gering, dat zij het beroep op bewijsuitsluiting verwerpt. De rechtbank zal bij de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met het verzuim.
Het resultaat van de doorzoeking kan dus als bewijs worden gebruikt. Uit dat bewijs en de overige wettige bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
3.2
Feiten en omstandigheden
In de bewuste garagebox die door verdachte werd gehuurd, werden onder andere aangetroffen: bromfietsen, merkkleding met prijskaartjes, alarmlabels en een label van [naam winkel] , en parfums in folie verpakt. De kleding is door aangever [naam aangever] herkend als eigendom van winkelbedrijf [naam winkel] . De aangetroffen parfum is door bedrijfsleidster [naam bedrijfsleidster] herkend als eigendom van winkelbedrijf DA Drogist.
Op 8 en 12 juli 2016 hebben inbraken plaatsgevonden bij [naam winkel] in Delft. Bij die inbraken is een hoeveelheid kleding weggenomen met een totale waarde van ruim € 15.000. Op 9 en 16 juli 2016 hebben inbraken plaatsgevonden bij DA Drogist in Delft. Er is bij die inbraken een grote hoeveelheid flessen parfum weggenomen met een totale waarde van ruim € 10.000. Op 20 juli 2016 heeft een inbraak plaatsgevonden bij Optiek [naam Optiek] in Delft. Bij die inbraak is een grote hoeveelheid merk zonnebrillen weggenomen met een totale waarde van ruim € 40.000.
Alle vijf de inbraken vonden plaats tussen 3.00 uur en 6.00 uur. Van de inbraken bij DA Drogist en Optiek [naam Optiek] zijn camerabeelden bekeken. Telkens is op de beelden te zien dat een groep van vier of (bij Optiek [naam Optiek] ) vijf mannen de ruit van de entreedeur vernielt en vervolgens de winkel binnengaat. Een rechercheur van de politie heeft het uiterlijk, de handelwijze en de meegebrachte attributen van de inbrekers op de camerabeelden van de twee inbraken bij de DA drogist vergeleken met de camerabeelden van de inbraak bij Optiek [naam Optiek] en beschreven dat de overeenkomsten zo groot zijn, dat het zijns inziens in alle gevallen om dezelfde verdachten gaat. Drie verbalisanten hebben verdachte herkend op voornoemde camerabeelden. Een vierde verbalisant heeft verdachte herkend op de camerabeelden van Optiek [naam Optiek] .
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode van 1 juni tot en met 18 september 2016 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer + [nummer] . De bij dat nummer horende telefoon peilde voor én na alle inbraken uit in de omgeving van de desbetreffende plaatsen delict, terwijl die telefoon in de maanden juni tot en met september ruim 1800 keer uitpeilde op twee zendmasten waartussen de toenmalige woning van verdachte zich bevond. Die telefoon heeft voor en tijdens de inbraak bij Optiek [naam Optiek] contact gehad met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . Die medeverdachte is ook op de camerabeelden van die inbraak herkend en ook zijn telefoon peilde uit in de omgeving van de plaats delict.
Eén van de in de garagebox aangetroffen bromfietsen betrof een donkerblauwe Aprilia Sportcity 250 cc en was voorzien van een sticker van [naam motordealer] . [naam 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn donkerblauwe Aprilia Sportcity. Aangever noemde als een van de specifieke kenmerken van zijn motorscooter dat daarop een sticker van motordealer [naam motordealer] was aangebracht.
3.3
Inhoudelijke standpunten
3.3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Het bewijs bestaat uit de aangetroffen goederen in de garagebox die werd gehuurd door verdachte, de aangiften, de camerabeelden, de herkenningen van verdachte op die beelden en de peil- en belgegevens van de telefoon die aan verdachte is gelinkt. Dit bewijs in samenhang bezien, schreeuwt om een verklaring van verdachte die hij weigert te geven. Ook dat weegt mee.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat alles wat in de garagebox is aangetroffen moet worden uitgesloten van het bewijs. Het overige is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 4 is dit het meest evident. Als de motorscooter niet was aangetroffen, was van een strafbaar feit geen sprake geweest. Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 heeft de raadsman het volgende gesteld.
Het onderzoek naar het voornoemde telefoonnummer leidt niet tot de dwingende conclusie dat verdachte de gebruiker daarvan is geweest. Ten aanzien van feit 1 geldt in het bijzonder dat de telefoon die wordt toegeschreven aan verdachte pas ruim 4 uur na de inbraak op 8 juli 2016 in Delft uitpeilt. Er is daarmee onvoldoende bewijs dat de gebruiker van de telefoon daadwerkelijk bij de inbraak betrokken is geweest. Hetzelfde geldt voor de inbraak op 12 juli 2016. Ten aanzien van die inbraak geldt bovendien dat uit het dossier niet is gebleken dat daarbij goederen zijn weggenomen, zodat niet kan worden uitgesloten dat het een poging betreft. Aangever heeft immers niet expliciet gemeld dat op 12 juli 2016 ook goederen zijn weggenomen.
Van de persoon die op de camerabeelden, waarin verbalisanten verdachte herkennen, zichtbaar is, zijn slechts zijn neus en postuur zichtbaar. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding tussen de verbalisanten. Daarbij komt dat twee verbalisanten stellen verdachte onder meer te herkennen aan zijn opvallende manier van lopen, terwijl de persoon op de camerabeelden enkel rent. Dat wat op de camerabeelden kan worden waargenomen, is onvoldoende om met een voldoende mate van zekerheid te kunnen stellen dat de persoon op de camerabeelden verdachte is.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat op grond van het onderzoek naar de telefoon met telefoonnummer + [nummer] vaststaat dat verdachte in de bewuste periode dat de inbraken zijn gepleegd de gebruiker is geweest van die telefoon. Dat oordeel is onder andere gegrond op het feit dat die telefoon contact heeft met personen uit de naaste omgeving van verdachte, waaronder zijn moeder, zijn broertje, zijn buurman, medeverdachte [medeverdachte] , de verhuurder van de garagebox en verschillende personen met wie verdachte regelmatig is gecontroleerd. Daarnaast peilt de telefoon in de periode tussen juni en september 2016 verreweg het meeste – ruim 1800 keer – uit op twee zendmastlocaties. De toenmalige woning van verdachte bevond zich precies tussen die twee zendmasten in.
De telefoon van verdachte peilde voor, tijdens en/of na alle inbraken uit in Delft in de omgeving van de desbetreffende plaatsen delict. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte telkens in de buurt was op die momenten. Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen voor zijn aanwezigheid daar en toen.
De rechtbank acht – anders dan de raadsman – de herkenningen van verdachte door de verbalisanten betrouwbaar. De rechtbank beoordeelt de beeldkwaliteit van de camerabeelden als goed. Op de stills van de bewegende camerabeelden is te zien dat de persoon die daarop is te zien duidelijk met zijn gezicht in beeld komt. De capuchon bedekt hooguit de randen van het gezicht en niet de belangrijkste gezichtskenmerken. Bovendien zijn de bewegende beelden uit verschillende standpunten gefilmd.
De herkenningen door de verbalisanten zijn afzonderlijk van elkaar gedaan en op verschillende dagen in een periode van twee maanden. In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop tussen de herkenningen deze juist betrouwbaarder maakt. Het feit dat de verbalisanten tot hetzelfde team behoren, maakt de herkenningen niet minder betrouwbaar. Van onderlinge beïnvloeding tussen de verbalisanten is niet gebleken. De raadsman heeft verder betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat de verbalisanten tot de herkenningen zijn gekomen op basis van voorinformatie, namelijk dat verdachte al eerder in beeld was bij de doorzoeking van zijn garagebox, terwijl de aangetroffen goederen in verband werden gebracht met de inbraken waarvan de verbalisanten de camerabeelden bekeken. Alle verbalisanten hebben in het kader van de herkenning echter verklaard dat zij verdachte ambtshalve kennen en veelvuldig persoonlijk met hem in contact zijn geweest. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verbalisanten op basis van hun contact met verdachte tot de herkenning zijn gekomen en dat de herkenningen niet zijn gekleurd door eventuele voorinformatie. De rechtbank is zich ervan bewust dat behoedzaamheid is geboden bij het gebruik van herkenningen op basis van camerabeelden voor het bewijs. Het is echter niet zo dat de herkenningen het enige bewijs vormen in deze strafzaak, zodat de rechtbank de processen-verbaal van herkenningen ook met inachtneming van de nodige behoedzaamheid voldoende betrouwbaar acht om het te gebruiken voor het bewijs.
Het feit dat in een garagebox goederen zijn aangetroffen die afkomstig zijn van de inbraken bij [naam winkel] en DA Drogist terwijl het huurcontract van die garagebox op naam van verdachte staat, draagt bij aan de overtuiging dat verdachte betrokken is geweest bij die inbraken.
Al deze feiten en omstandigheden smeken om een uitleg van verdachte. Verdachte heeft echter geen enkele verklaring willen afleggen. Dit zwijgen van verdachte staat ter vrije beoordeling van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat ook het zwijgen bijdraagt aan de overtuiging dat verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten.
Op grond van de aangetroffen goederen in de bewuste garagebox, de aangiftes, de herkenningen en het uitpeilen van de telefoon van verdachte voor, tijdens en/of na de inbraken acht de rechtbank verdachtes betrokkenheid bij alle inbraken bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat uit het dossier niet blijkt dat bij de inbraak van 12 juli 2016 goederen zijn weggenomen en daarom niet kan worden uitgesloten dat het een poging was. Bij de aangifte van [naam aangever] zit namelijk een lijst met goederen die zijn weggenomen. Die lijst maakt ook melding van gestolen goederen op 12 juli 2016.
Op grond van de aangifte van de motorscooter en het aantreffen van de motorscooter in dezelfde garagebox acht de rechtbank de schuldheling van die motorscooter eveneens bewezen. Verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat die motorscooter van diefstal afkomstig was. De motorscooter had immers geen kentekenplaat en het framenummer en motornummer waren weggeslepen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
hij in de periode van 8 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding ter waarde van ongeveer 15.048,69 euro, toebehorende aan winkelbedrijf [naam winkel] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van voornoemd bedrijfspand;
Ten aanzien van feit 2
hij in de periode van 9 juli 2016 tot en met 16 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een grote hoeveelheid flessen parfum ter waarde van ongeveer 10.368,44 euro, toebehorende aan winkelbedrijf DA Drogist, waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van de voordeur van voornoemd bedrijfspand;
Ten aanzien van feit 3
hij op 20 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 4] heeft weggenomen een grote hoeveelheid zonnebrillen ter waarde van (ongeveer) 41.696,95 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Optiek [naam Optiek] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van de deur van voornoemd bedrijfspand;
Ten aanzien van feit 4
hij in de periode van 2 mei 2016 tot en met 24 juli 2016 te Amsterdam, een motorscooter merk Aprillia Sportcity 250 CC (framenummer: [framenummer] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het volgende. Verdachte heeft een strafblad waaruit recidive blijkt. Verdachte heeft niet meegewerkt aan de top600 aanpak die aan hem is opgelegd. Verdachte heeft evenmin meegewerkt aan een begeleid wonen traject. Hij heeft bovendien geen openheid van zaken willen geven en zich op zijn zwijgrecht beroepen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om tot strafmatiging over te gaan op grond van artikel 359a Sv, gelet op de onrechtmatige doorzoeking. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Ook loopt verdachte al tien maanden in een schorsing en heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. Verdachte heeft zich daarbij gehouden aan het elektronisch toezicht. Om verdachte te stimuleren verder te gaan op de weg die hij sinds zijn schorsing is ingeslagen, heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een werkstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen vijf inbraken gepleegd, waarbij er voor grote bedragen aan goederen zijn weggenomen en veel schade is veroorzaakt. Verdachte heeft hiermee laten blijken dat hij geen enkel respect heeft voor de eigendommen van anderen. Inbraken veroorzaken ernstige overlast voor winkeliers. Een van de aangevers heeft vanwege de inbraak eerder terug moeten komen van zijn vakantie in het buitenland. Bij zijn handelen heeft verdachte slechts aan zijn eigen financiële gewin gedacht. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan heling van een motorscooter. Ook dit is een ergerlijk feit waardoor de diefstal van dergelijke goederen in stand wordt gehouden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen blijk heeft gegeven zich te realiseren wat zijn daden voor de betrokken partijen hebben betekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van recidive geldt voor een inbraak in een bedrijfspand als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken. In het geval van verdachte is sprake van vijf inbraken. Daar komt dan nog bij een straf voor de heling van de motorscooter.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat sprake is van recidive als het gaat om inbraken. Ook blijkt hieruit van een veroordeling na de pleegdata van de onderhavige feiten. Het gaat daarbij om een veroordeling tot gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank houdt er rekening mee dat, als de onderhavige feiten tegelijk met die zaak zou zijn berecht, dit vermoedelijk een matigend effect op de strafmaat zou hebben gehad. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten waar verdachte nu voor terecht staat inmiddels bijna twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. De rechtbank laat daarnaast in het voordeel van verdachte meewegen dat sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit heeft tot strafmatiging geleid.
Dit alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden. De rechtbank ziet, gezien de rapporten van Reclassering Nederland waarin het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog wordt ingeschat en waaruit blijkt van een gebrek aan motivatie bij verdachte voor behandeling, geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 handschoenen, 5226110
handschoenen, 5226111
1 schroevendraaier, 5365262
1 computer, Asus, 5226119
1 motorfiets, Piaggio 125, 5318550
1 motorrijtuig, Piaggio SKR 125, 5318553
Verbeurdverklaring
Voorwerpen 1, 2 en 3 behoren aan verdachte toe. Nu deze voorwerpen tot het begaan van het onder feiten 1, 2, en 3 bewezen geachte zijn bestemd, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte van voorwerpen 4, 5 en 6 gelasten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

Vordering benadeelde partij [naam aangever] Detail B.V. (feit 1)
De benadeelde partij [naam aangever] Detail B.V. vordert € 4.376,03 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [naam aangever] Detail B.V. geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijk rente, en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De vordering is met stukken onderbouwd.
Ontvankelijkheid
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat [naam aangever] namens de B.V. is gemachtigd om de vordering in te dienen. Een uittreksel van de Kamer van Koophandel daartoe ontbreekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat [naam aangever] is gemachtigd om namens [naam aangever] Detail B.V. de vordering in te dienen. De rechtbank acht de benadeelde partij daarom ontvankelijk in de vordering.
Vliegticket
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de gevorderde reiskosten op een later tijdstip niet zouden hoeven te worden betaald. De reiskosten zijn daarom geen extra kosten. De raadsman heeft daarom verzocht dit gedeelte af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde reiskosten die zien op het vliegticket toewijzen, nu uit de toelichting bij de bijlage blijkt dat de benadeelde partij eerder van zijn vakantie heeft moeten terugkeren om de gevolgen van de inbraak op te vangen. Deze kosten zijn een rechtstreeks gevolg van de inbraak.
Bedrijfsschade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de bedrijfsschade om twee redenen moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten eerste is de b.v. akkoord gegaan met het voorstel van de verzekeringsmaatschappij. Er is niet inzichtelijk gemaakt waar de gevorderde hogere kosten vandaan komen. Ten tweede moet de bedrijfsschade worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde bedrijfsschade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat uit de vordering niet is gebleken of, en zo ja, welke goederen aan de benadeelde partij zijn teruggegeven. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Eigen risico, overige reiskosten, tijdelijke voorzieningen
Het eigen risico, de overige reiskosten en de factuur voor de tijdelijke voorzieningen zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd. Deze posten zullen daarom worden toegewezen.
De vordering van benadeelde partij [naam aangever] Detail B.V. zal dus worden toegekend tot een totaalbedrag van € 1.877,99. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2016 tot aan de dag dat de hele vordering is voldaan.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een commerciële onderneming van enige omvang betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
Voor het overige zal [naam aangever] Detail B.V. niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering benadeelde partij DA Drogisterij Buitenhof (feit 2)
De benadeelde partij DA Drogisterij Buitenhof vordert € 17.227,77 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel en hoofdelijk wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat daarnaast de schade- vergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De vordering is goed onderbouwd.
Ontvankelijkheid
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [naam 2] namens DA Drogisterij Buitenhof de vordering heeft ingediend, terwijl niet is gebleken dat namens die DA Drogisterij aangifte van inbraak is gedaan. Ook kan niet worden vastgesteld dat [naam 2] namens die DA Drogisterij is gerechtigd de vordering in te dienen. Het uittreksel van de Kamer van Koophandel is daartoe te gedateerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat [naam 2] namens DA Drogisterij Buitenhof aangifte heeft gedaan. [naam 2] heeft in de aangifte verklaard dat hij eigenaar is van DA Drogist. [naam 2] heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat het uittreksel van de Kamer van Koophandel weliswaar is gedateerd, maar dat in de feitelijk situatie niets is veranderd. De rechtbank ziet geen aanleiding die verklaring voor onjuist te houden, en acht de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering.
Vermindering vordering teruggegeven goederen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat een opgave van de teruggegeven goederen ontbreekt en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De vordering moet daarom voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tot een vermindering te komen. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de politie met een aantal flessen parfum bij de winkel langs is geweest ter identificatie van de goederen. Het kleine aantal flessen dat is teruggegeven aan de benadeelde partij kon niet meer worden verkocht en is weggegooid. De verpakkingen ontbraken, waren stuk of waren voorzien van stickers door de politie.
Inkoopwaarde weggenomen goederen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de inkoopwaarde van de weggenomen goederen moet worden afgewezen, omdat daarvan geen bewijsstukken zijn overgelegd en dus onvoldoende is onderbouwd.
Uit het overzicht inventarisatie resultaten dat als bijlage bij de aangifte en de vordering is gevoegd, maakt de rechtbank op dat de ‘voorraadwaarde’ gelijk is aan de inkoopwaarde. Met dit overzicht acht de rechtbank deze post voldoende onderbouwd en zal deze post worden toegewezen.
De vordering van benadeelde partij DA Drogisterij Buitenhof zal dus worden toegekend tot een totaalbedrag van € 17.227,77. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2016 tot aan de dag dat de hele vordering is voldaan.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een commerciële onderneming van enige omvang betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
[naam 1](feit 4)
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 2.000,- aan materiële schadevergoeding en
€ 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering in zijn geheel niet is onderbouwd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte wordt beschuldigd van heling en niet van de diefstal van de motorscooter waar de vordering op ziet, terwijl de gestelde schade geen rechtstreeks verband oplevert met de heling. Subsidiair moet de vordering worden afgewezen omdat de motorscooter zal zijn teruggegeven aan aangever zodat hij geen schade heeft geleden. Bovendien is het gevorderde bedrag niet onderbouwd. De immateriële schade moet worden afgewezen omdat dat niet wordt toegekend bij de diefstal van een voertuig, tenzij psychische schade is vastgesteld hetgeen niet het geval is.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het (maak een keuze)onder 4 bewezen verklaarde feit. De gevorderde schade ziet immers op de diefstal van de motorscooter, terwijl verdachte wordt veroordeeld voor de heling van die motorscooter. Overigens ontbreekt een onderbouwing van de gevorderde schade.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4
schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
2 handschoenen, 5226110
handschoenen, 5226111
1 schroevendraaier, 5365262
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
4. 1 1 computer, Asus, 5226119
4. 1 1 motorfiets, Piaggio 125, 5318550
4. 1 1 motorrijtuig, Piaggio SKR 125, 5318553
Wijst de vordering van
[naam aangever] Detail B.V., gevestigd te Delft, gedeeltelijk toe, namelijk tot € 1.877,99 (achttienhonderd zevenenzeventig euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2016 tot aan de dag van de voldoening, te betalen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangever] Detail B.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van
DA Drogisterij Buitenhof, gevestigd te Delft,
hoofdelijktoe tot € 17.227,77 (zeventienduizend tweehonderd zevenentwintig euro en zevenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan DA Drogisterij Buitenhof voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2018.