ECLI:NL:RBAMS:2018:441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2531
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing bijstandsuitkering en bewijs van ontvangst besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering. Eiseres, een vrouw uit Amsterdam, had op 4 april 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar haar aanvraag werd op 10 juni 2016 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 9 maart 2017 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres in 2016 geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat het bezwaar pas op 3 januari 2017 was ingediend, terwijl de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 22 juli 2016 was verstreken. De rechtbank heeft beoordeeld of het college aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op de juiste wijze aan eiseres is verzonden. Eiseres betwistte de ontvangst van het besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op 10 juni 2016 was verzonden.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de daadwerkelijke bezorging door Van Straaten Post was gedaan, niet afdoet aan de veronderstelling dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. Eiseres had geen andere redenen opgegeven voor de late indiening van haar bezwaar. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en het bezwaar niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2531

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2018 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. B.A. Veenendaal).

Procesverloop

Met een besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een bijstandsuitkering te verstrekken. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2017. Eiseres is verschenen, samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft dit gedaan met brieven van 25 en 27 september 2017. Eiser heeft gereageerd met een brief van 26 oktober 2017.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld uiterlijk 19 december 2017 te laten weten of zij op een nadere zitting wilden worden gehoord. Partijen hebben niet gereageerd. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek op 21 december 2017 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres had in 2016 geen vaste woon- of verblijfplaats. Zij heeft op 4 april 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd bij verweerder. Op 10 juni 2016 heeft verweerder de aanvraag om bijstand afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 3 januari 2017 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.
2. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft ter bescherming van de rechtszekerheid en ter voorkoming van rechtsongelijkheid voor dat een zaak pas inhoudelijk kan worden behandeld als aan een aantal in de wet genoemde eisen is voldaan. Een van die eisen is het tijdig indienen van een bezwaarschrift. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het primaire besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het bezwaarschrift te laat is ingediend, verklaart het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar (ofwel: verontschuldigbaar) is.
4. Voor de vraag of het bezwaar te laat is ingediend, is dus allereerst van belang wanneer de primaire besluiten aan [de vrouw] zijn toegezonden. Dit is namelijk bepalend voor de vraag wanneer de bezwaartermijn is aangevangen en is geëindigd.
5. [de vrouw] betwist dat zij het primaire besluit heeft ontvangen. Volgens haar heeft verweerder de verzending van het besluit niet aannemelijk gemaakt.
6. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de hoger beroepsrechter in zaken als deze, de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] , in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden dat het besluit ook op dat adres is ontvangen. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
7. De rechtbank stelt voorop dat het primaire besluit is geadresseerd aan het door eiseres opgegeven adres en voorzien is van een verzenddatum. Verweerder heeft het primaire besluit niet aangetekend verzonden. Verweerder heeft in een brief van 7 augustus 2017, op zitting en in de brieven van 25 en 27 september 2017 toegelicht dat het bestreden besluit via het systeem ‘Socrates’ digitaal aan PostNL is gestuurd en dat PostNL het vervolgens heeft geprint en verzonden.
8. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat het enkele feit dat een brief via Socrates is verstuurd, onvoldoende is om aan te nemen dat deze daadwerkelijk is verzonden. Eiseres heeft er met name op gewezen dat uit de informatie van verweerder blijkt dat er 657 documenten naar PostNL zijn gegaan, maar slechts 656 zijn geprint en verzonden. Ook blijkt uit de informatie van verweerder dat de daadwerkelijke bezorging niet is gedaan door PostNL maar door Van Straaten Post. Dat is niet de concessiehouder, zodat volgens eiseres geen sprake is van “verzending per post”, als bedoeld in artikel 6:9 van de Awb.
9. Na de toelichting van verweerder op de zitting heeft eiseres niet langer betwist dat het besluit als onderdeel van een ‘batch’ digitaal aan PostNL is aangeboden. Verweerder heeft namelijk een brief overgelegd die ook op 10 juni 2016 is aangeboden aan PostNL. Deze brief is gericht aan het adres “Onbekend 1, 9999 ZZ ONBEKEND”. Hiermee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit één van de 656 brieven is die wél is verzonden. Dat betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op 10 juni 2016 daadwerkelijk en naar het juiste adres is verzonden. Gelet op de eerdergenoemde jurisprudentie moet er dus van worden uitgegaan dat eiseres dat besluit heeft ontvangen.
10. De omstandigheid dat de daadwerkelijke bezorging is gedaan door Van Straaten Post, doet daar niet aan af. PostNL is de concessiehouder van de Universele Postdienst en moet in die hoedanigheid immers voldoen aan wettelijke normen van bezorging. Dat betekent dat ook haar feitelijke bezorgers, of dat nou werknemers, ZZP-ers of medewerkers van andere postbedrijven zijn, gebonden zijn aan deze normen.
11. Uit het voorgaande volgt dat eiseres uiterlijk tot en met 22 juli 2016 bezwaar kon maken tegen dit besluit. Niet in geschil is dat eiseres het bezwaarschrift pas op 3 januari 2017 heeft verzonden. Eiseres heeft geen andere reden opgegeven waarom zij het besluit zo laat heeft verzonden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423.