10. Niet betwist is dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk is voor wat zich in het gehuurde heeft afgespeeld. Als inderdaad anderen dan hij de hennepkwekerij hebben geplaatst, dan bevonden die zich met zijn toestemming in het gehuurde, namelijk op basis van een overeenkomst van onderhuur. Voor de schade als gevolg van de hennepkwekerij is [gedaagde sub 1] dan ook aansprakelijk.
10. Vervolgens is de vraag of ook [gedaagde sub 2] als bemiddelaar bij de totstandkoming van de huurovereenkomst aansprakelijk gehouden kan worden.
10. De zorgplicht van de opdrachtnemer die bemiddelt bij het aangaan van een huurovereenkomst houdt in dat de bemiddelaar moet beoordelen of de potentiële huurder voldoende waarborgen biedt voor nakoming van alle verplichtingen uit de overeenkomst, waaronder de verplichting tot betaling van de huur. Daartoe dient de bemiddelaar in elk geval de identiteit van de potentiële huurder te controleren en na te gaan of de huurder in staat is om de verschuldigde huur te (blijven) voldoen, door informatie in te winnen over diens inkomen en deze zo nodig te controleren.
10. Niet ter discussie staat dat [gedaagde sub 2] voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst een kopie van de identiteitskaart van [gedaagde sub 1] heeft gemaakt. Volgens [eiser] is het daar ook bij gebleven. [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd wel degelijk meer te hebben gedaan, door een arbeidsovereenkomst, een huurovereenkomst en een bankafschrift op te vragen. De arbeidsovereenkomst en het bankafschrift zoals die in het geding zijn gebracht, dateren echter van geruime tijd na het sluiten van de huurovereenkomst. Daarover heeft [gedaagde sub 3] verklaard dat zijn computer was gecrasht zodat hij alle informatie opnieuw heeft moeten opvragen. Enige onderbouwing daarvan heeft hij echter niet gegeven. Bovendien kan hij de arbeidsovereenkomst niet ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst in bezit hebben gehad, nu deze toen nog niet getekend was. Dan resteert de huurovereenkomst voor het [adres 2] , die dateert van 1 juli 2016 en dus mogelijk ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst al in bezit was van [gedaagde sub 2] . Met het verkrijgen van enkel deze huurovereenkomst heeft [gedaagde sub 2] niet aan de zorgplicht voldaan. Zij had die overeenkomst tenminste op essentiële onderdelen moeten controleren, door bewijs van huurbetalingen aan [gedaagde sub 1] en gegevens van de huurders op te vragen. Dat dit is gebeurd is gesteld noch gebleken. Eén en ander geldt temeer nu de huurovereenkomst ongeveer 4 maanden later tot stand is gekomen met exact dezelfde huur, wat de vraag had moeten oproepen wat de achterliggende bedoeling hiervan was. Voorts had [gedaagde sub 1] destijds de leeftijd van 22 jaar en had hij blijkens het vorenstaande geen arbeidsovereenkomst overgelegd, wat nadere vragen had moeten oproepen, bijvoorbeeld over de eigendom en de financiering van de woning aan de [adres 2] die hij verhuurd zou hebben. Dat [gedaagde sub 2] nadere vragen heeft gesteld of dat onderzoek is gedaan blijkt nergens uit.
10. Conclusie is dat [gedaagde sub 2] haar zorgplicht heeft geschonden en toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de bemiddelingsovereenkomst. De kantonrechter acht voldoende onderbouwd dat [eiser] de huurovereenkomst niet zou hebben gesloten als hij had geweten dat [gedaagde sub 2] enkel beschikte over een niet geverifieerde huurovereenkomst van [gedaagde sub 1] . Zou de huurovereenkomst niet gesloten zijn dan was daarin ook niet de hennepkwekerij geplaatst die op 1 juni 2017 is aangetroffen. Ook [gedaagde sub 2] is dan ook – naast [gedaagde sub 1] – aansprakelijk voor de schade als gevolg van de hennepkwekerij.
10. [gedaagde sub 2] heeft evenwel nog opgeworpen dat zij aansprakelijkheid heeft uitgesloten in de bemiddelingsovereenkomst. [eiser] voert aan dat deze exoneratie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, maar dat leidt – indien juist – niet tot enig rechtsgevolg. Voor zover [eiser] zich heeft willen beroepen op artikel 6:248 lid 2 BW is dat onvoldoende onderbouwd. Blijft over dat onweersproken is dat [eiser] het gehuurde als particulier heeft verhuurd en dus ook in die hoedanigheid de bemiddelingsovereenkomst is aangegaan, terwijl het exoneratiebeding een standaardbepaling is en niet gebleken is dat daarover is onderhandeld. Daaruit volgt dat de kantonrechter gehouden is ambtshalve te onderzoeken of dit beding een oneerlijk beding is in de zin van de richtlijn 93/13/EEG, inclusief de daarbij behorende indicatieve lijst, althans onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW (in het bijzonder gelet op artikel 6:237 onder f BW). Partijen, [eiser] eerst, zullen zich bij akte over deze kwestie mogen uitlaten.