ECLI:NL:RBAMS:2018:4548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3935
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning dönerzaak wegens slechte bedrijfsvoering en gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap onder firma [VoF] en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 7 juni 2018 de exploitatievergunning van [VoF] per direct ingetrokken, omdat de bedrijfsvoering als slecht werd gekwalificeerd en een gevaar voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde zou opleveren. De horecazaak moest vanaf 22 juni 2018 gesloten blijven. [VoF] maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd duidelijk dat [VoF] sinds 1 juni 2016 een snackbar/dönerzaak exploiteert en dat er eerder een vergunning was verleend. De burgemeester had echter geconstateerd dat er verschillende vennoten waren bijgeschreven en uitgeschreven zonder melding bij de gemeente, wat leidde tot een gebrek aan toezicht op hun verblijfsstatus en arbeidsrechtelijke situatie. De burgemeester stelde dat dit een inbreuk op de openbare orde vormde.

[VoF] betwistte de kwalificatie van slechte bedrijfsvoering en voerde aan dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke en financiële belangen van de vennootschap. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat de bedrijfsvoering een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien de verblijfsstatus van enkele vennoten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit hoogstwaarschijnlijk stand zou houden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3935

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2018 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [VoF ] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Coskun),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. van Bruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de burgemeester de exploitatievergunning van [VoF ] per direct ingetrokken op grond van een slechte bedrijfsvoering, die tevens een gevaar oplevert voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde. De burgemeester heeft bij dat besluit tevens de aanvraag tot bij- en uitschrijven van leidinggevenden afgewezen. De horecazaak moet met ingang van 22 juni 2018 vanaf 0.00 uur gesloten zijn en blijven.
[VoF ] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. [VoF ] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam 1] , vennoot van [VoF ] .
De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. M. Boermans.

Overwegingen

Achtergrond van de zaak
1.1.
[VoF ] exploiteert vanaf 1 juni 2016 een snackbar/dönerzaak, gevestigd aan de [adres] . Daarvóór werd de snackbar door deels dezelfde vennoten geëxploiteerd als commanditaire vennootschap.
1.2.
Op 6 oktober 2016 heeft de burgemeester [VoF ] een exploitatievergunning verleend voor het exploiteren van het bedrijf. Daarbij zijn, voor zover relevant, [naam 1] en [naam 2] als leidinggevenden genoemd.
1.3.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt dat [naam 2] vanaf 27 november 2015 en vanaf 5 januari 2017 als vennoot is geregistreerd. [naam 3] , geboren op [geboortedag] 2000, is op 1 juli 2017 als vennoot van [VoF ] geregistreerd.
1.4.
Op 12 december 2017 heeft [VoF ] een aanvraag ingediend voor het bijschrijven van een tweetal leidinggevenden en voor het uitschrijven van één persoon als leidinggevende.
1.5.
De burgemeester heeft op 2 maart 2018 aan [VoF ] het voornemen kenbaar gemaakt om de exploitatievergunning in te trekken op grond van een slechte bedrijfsvoering die tevens een gevaar oplevert voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Naar aanleiding van dat voornemen heeft op 29 maart 2018 een zienswijzegesprek plaatsgevonden en heeft [VoF ] nadere stukken overgelegd.
1.6.
Vervolgens heeft de burgemeester het primaire besluit genomen.
1.7.
Naar aanleiding van het verzoek heeft de burgemeester toegezegd het primaire besluit te schorsen tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek.
De besluitvorming van de burgemeester
2.1.
De burgemeester heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat de wijze van bedrijfsvoering een gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf (artikel 3.24 in samenhang met artikel 3.11, derde lid en artikel 3.16, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2008).
2.2.
De burgemeester heeft daartoe gesteld dat verschillende vennoten zijn bijgeschreven en ook weer uitgeschreven zonder dat daarvan melding is gedaan bij de gemeente. Door stelselmatig geen wijzigingen door te geven, heeft herhaaldelijk geen toets op levensgedrag en andere aspecten kunnen plaatsvinden. Verder was één van de vennoten minderjarig en mogen of mochten verschillende (ex-)vennoten geen arbeid verrichten in Nederland. Dat vormt een inbreuk op de openbare orde. De burgemeester heeft er ten slotte op gewezen dat [VoF ] tot 6 oktober 2016 heeft geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning.
Standpunt van [VoF ]
3. [VoF ] stelt dat de kwalificatie “slechte bedrijfsvoering” een zeer abstract en subjectief begrip is. [VoF ] bestrijdt dat zij een slechte bedrijfsvoering voert en geeft een toelichting op de gang van zaken tot de verlening van de exploitatievergunning in 2016.
Dat enkele wijzigingen niet zijn doorgegeven, betekent niet dat sprake is van een slechte bedrijfsvoering. De werkzaamheden die door de vennoten zijn verricht, kunnen niet worden aangemerkt als arbeid en dus is geen sprake van overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen. Uit de standstill-bepaling van Associatiebesluit 1/80 vloeit voort dat Turkse zelfstandigen rechtmatig verblijf hebben in Nederland. De ernst van de verwijten is onvoldoende betrokken bij het nemen van het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning. De burgemeester heeft onvoldoende rekening gehouden met de zwaarwegende persoonlijke en financiële belangen van [VoF ] . De voorgenomen sluiting zal leiden tot het faillissement van [VoF ] en haar vennoten.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester op grond van artikel 3.24 van de APV beoordelingsvrijheid heeft. Volgens de burgemeester is het feit dat in het bedrijf personen hebben gewerkt en nog werken die niet beschikken over een geldige verblijfsvergunning en die het niet is toegestaan om in Nederland arbeid te verrichten een wijze van bedrijfsvoering die een gevaar oplevert voor de openbare orde.
4.2.
De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderzoek gedaan naar de verblijfsstatus van de verschillende vennoten door navraag te doen bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). In een memo van 14 mei 2018 over emailcorrespondentie met de IND is vermeld dat namens [naam 3] op 31 juli 2017 een aanvraag is ingediend om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De aanvraag zal zeer waarschijnlijk worden afgewezen op grond van zijn minderjarigheid en het feit dat de aanvraag niet door een wettelijk vertegenwoordiger is ingediend. [naam 2] heeft geen verblijfsrecht meer sinds 5 september 2017. Over [naam 2] , blijkens KvK-gegevens vennoot van [VoF ] C.V. vanaf 1 april 2015 tot de ontbinding op 31 augustus 2016, is vermeld dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige op 10 september 2015 is afgewezen, dat zijn bezwaar daartegen op 10 februari 2017 ongegrond is verklaard en dat daartegen geen rechtsmiddel is ingediend. [naam 4] is op 30 september 2017 werkend aangetroffen, terwijl zijn aanvraag om een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige op 11 augustus 2017 is afgewezen. Op 12 september 2017 heeft [naam 4] van de IND in zijn paspoort een nieuwe sticker “verblijfsaantekening algemeen” ontvangen, geldig van 12 september 2017 tot 12 december 2017, met als arbeidsmarktaantekening “arbeid niet toegestaan”.
4.3.
[VoF ] heeft daartegenover slechts in het algemeen gesteld dat deze personen een verblijfsrecht ontlenen aan artikel 8, onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 en aan het Associatiebesluit 1/80. De voorzieningenrechter vindt dit een te algemene stelling. [VoF ] heeft geen concrete gegevens overgelegd over de verblijfsstatus van de betrokken personen. Zolang niet is vastgesteld dat de betrokken personen een verblijfsrecht hebben, mocht de burgemeester er naar het oordeel van de voorzieningenrechter van uitgaan dat voor deze personen geen sprake was van rechtmatig verblijf en dat het hen ook niet was toegestaan arbeid te verrichten.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het feit dat enkele vennoten geen geldige verblijfstitel hadden en niet in Nederland mochten werken in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als slechte bedrijfsvoering die een gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in artikel 3.24 van de APV.
Conclusie
5.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M.P. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wettelijk kader
Algemene Plaatselijke Verordening 2008
Artikel 3.24 Bijzondere gronden voor wijziging of intrekking
De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als:
a. de exploitant of leidinggevende het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde overtreedt;
b. aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van deze verordening of bij andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar zijn oordeel de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 3.11, derde lid onder e, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen.