ECLI:NL:RBAMS:2018:4557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
18/977
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie wegens schade door aanleg van een half verdiepte tunnel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de minister van Infrastructuur en Milieu over een verzoek om nadeelcompensatie. [eiser] had schadevergoeding aangevraagd als gevolg van de aanleg van een half verdiepte tunnel op het traject A9, maar zijn verzoek werd afgewezen op grond van voorzienbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de minister het verzoek terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank overwoog dat [eiser] bij de aankoop van zijn woning op de hoogte was van de plannen voor de verbreding van de A9, en dat de aanleg van de tunnel voor hem voorzienbaar was. De rechtbank volgde het advies van de commissie die had geconcludeerd dat de overlast van de tunnel vergelijkbaar zou zijn met die van een verdiepte bak, die ook voorzienbaar was. De rechtbank vond geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.R.A.R. Sitaldin),
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.J. Haans).
Partijen worden hierna genoemd [eiser] en de minister.

Procesverloop

Met het besluit van 1 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft de minister een aanvraag van [eiser] om nadeelcompensatie afgewezen. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 5 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 21 juni 2018.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. R.J.A. Soupart.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
[eiser] is sinds [datum] eigenaar van de woning [adres] .
1.2
Met het besluit van 21 maart 2011 en het gewijzigde besluit van 21 maart 2013, heeft de minister het tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (tracébesluit) vastgesteld. Deze besluiten zijn onherroepelijk. Op basis van het tracébesluit zijn ter hoogte van de woning werkzaamheden uitgevoerd aan de snelweg A9 [weg] .
1.3
Het tracébesluit voorziet in de aanleg van vijf rijstroken per rijrichting en de realisatie van een drie kilometer lange tunnel in de A9 [weg] . In augustus 2015 is met de werkzaamheden ter hoogte van de woning begonnen. De werkzaamheden op het gehele traject zullen in 2020 gereed zijn.
1.4
Op 13 oktober 2016 heeft [eiser] bij Rijkswaterstaat verzocht om vergoeding van de schade die hij lijdt als gevolg van de aanleg van de tunnel.
1.5
De minister heeft een adviescommissie met één onafhankelijke deskundige ingesteld (de commissie). De commissie heeft op 29 mei 2017 advies uitgebracht.
2. Vervolgens heeft de minister de onder ‘Procesverloop’ weergegeven besluiten genomen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3.1
[eiser] voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, niet deugdelijk is gemotiveerd en dat zijn belangen niet zijn afgewogen. [eiser] kan geen actieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen; hij was bij de koop van zijn woning weliswaar bekend met de plannen om de A9 te verbreden, maar toen was nog geen melding gemaakt van een tunnel. [eiser] betwist dat de aanleg van een verdiepte bak, waarvan sprake was op het moment dat hij zijn woning kocht, minimaal dezelfde overlast geeft als de aanleg van de tunnel waar uiteindelijk sprake van bleek te zijn. Verder is niet meegewogen dat [eiser] meer in zijn belangen wordt geschaad omdat de woning direct naast de A9 is gelegen.
3.2
De minister handhaaft gemotiveerd het bestreden besluit.
Welke regels zijn van toepassing?
4.1
In de Tracéwet is bepaald dat de minister op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent aan degene die als gevolg van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins verzekerd is. [1]
4.2
In artikel 2 van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 (Beleidsregel) is een vergelijkbare bepaling opgenomen. Schade die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was, wordt echter niet vergoed (actieve risicoaanvaarding). [2] Verder is in de Beleidsregel bepaald dat de minister een adviescommissie instelt. [3] De adviescommissie stelt een onderzoek in naar de vraag of de gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak, de omvang van de schade, de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven en de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd. [4]
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
Het advies van de commissie van 29 mei 2017
5.1
De commissie heeft een hoorzitting gehouden, waar [eiser] zijn verzoek nader heeft toegelicht. Op het conceptadvies hebben de minister en de gemachtigde van [eiser] gereageerd. De commissie heeft bij haar advies onder meer betrokken het verzoek om schadevergoeding, het verslag van de hoorzitting, de reacties van partijen op het conceptadvies en het tracébesluit met daarbij behorende (overzichtskaarten).
5.2
De commissie vindt dat de overlast door de uitvoeringswerkzaamheden in het geval van een verdiepte bak minimaal dezelfde zou zijn als bij de aanleg van een tunnel. Een dergelijke bak zou immers nog dieper (moeten) worden aangelegd dan de huidige tunnel. De commissie wijst er in dit verband op dat de Startnotitie Schiphol-Almere (Startnotitie) in 2005 ter inzage is gelegd en melding maakt van onderzoek naar een bak met een “verdiepte ligging en overkluizing”, wat feitelijk hetzelfde is als een tunnel met open gedeelten; een deels overkluisde bak moet dan ook in beginsel op dezelfde diepte worden aangelegd als een tunnel om de wegen over de verdiepte bak heen onderlangs te kunnen kruisen. Op grond van het tracébesluit wordt de tunnel echter “half-verdiept” aangelegd. De deels overkluisde bak zou dus nog dieper (moeten) worden aangelegd, dan de huidige tunnel. Het aanleggen van een verdiepte, deels overkluisde bak zou daarom (minimaal) dezelfde hinder veroorzaken als het aanleggen van de half-verdiepte tunnel. De door [eiser] ondervonden hinder is dan ook niet zodanig in omvang of intensiteit dat deze redelijkerwijs niet voorzienbaar kon worden geacht. Niet gebleken is dat de aanleg van een verdiepte bak tussen 2005 en [datum] buiten beeld is geraakt. Op grond van het voorgaande en onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] (de Afdeling), waarbij een betrokkene moet uitgaan van de voor hem ongunstigste omstandigheden, concludeert de commissie dat het ter hoogte van zijn woning verdiept aanleggen van de A9 [weg] en de schade/overlast daarvan, op [datum] (datum aankoop van de woning) voor [eiser] voorzienbaar was; daarom moet [eiser] actieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om nadeelcompensatie uitgaan van de juistheid van een advies van een door hem benoemde deskundige, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Dit is slechts anders als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren worden gebracht [6] .
6.2
De rechtbank is niet gebleken dat het advies van de commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, zodat de minister het niet aan het bestreden besluit ten grondslag zou hebben mogen leggen. De commissie heeft haar conclusie in het advies uitgebreid, inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd en daarin de reactie van [eiser] op het conceptadvies betrokken. Deze reactie heeft de commissie geen aanleiding gegeven om haar conclusie in het advies te wijzigen of te herzien. [eiser] heeft in beroep geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. De rechtbank neemt de conclusie van de commissie in het advies daarom over. Uit het voorgaande volgt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het verdiept aanleggen van een bak op het traject A9 [weg] ter hoogte van de woning van [eiser] op [datum] (datum aankoop van de woning) voor [eiser] voorzienbaar was en dat deze verdiepte aanleg (minimaal) dezelfde hinder zou veroorzaken als het half-verdiept aanleggen van de tunnel.
6.3
Van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het in 3.2 weergegeven beleid is niet gebleken. De omvang en de duur van het project en de korte afstand daarvan tot de woning van [eiser] zijn voorzienbaar. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de uitvoering van het project op schema ligt. De medische klachten van [eiser] maken niet dat de minister de voorzienbaarheid van de schade in redelijkheid niet heeft kunnen tegenwerpen; te meer omdat de minister, nadat [eiser] een medische indicatie had ingebracht, [eiser] een vergoeding voor vervangende woonruimte heeft toegekend.
6.4
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister het verzoek van [eiser] om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Burgers kunnen ook digitaal beroep indienen. Dat kan alleen via het speciale digitale loket dat u op de website van de Raad van State vindt (www.raadvanstate.nl). Om toegang te krijgen tot het digitale loket moet u beschikken over DigiD. Binnen het loket volgt u de instructies en vult u de formulieren in. Deze kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Let op:
u kunt geen beroep instellen per e-mail.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet.
2.Artikel 5 van de Beleidsregel.
3.Artikel 15 van de Beleidsregel.
4.Artikel 16 van de Beleidsregel.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:763/767) en 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4047).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3378.