In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de minister van Infrastructuur en Milieu over een verzoek om nadeelcompensatie. [eiser] had schadevergoeding aangevraagd als gevolg van de aanleg van een half verdiepte tunnel op het traject A9, maar zijn verzoek werd afgewezen op grond van voorzienbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de minister het verzoek terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank overwoog dat [eiser] bij de aankoop van zijn woning op de hoogte was van de plannen voor de verbreding van de A9, en dat de aanleg van de tunnel voor hem voorzienbaar was. De rechtbank volgde het advies van de commissie die had geconcludeerd dat de overlast van de tunnel vergelijkbaar zou zijn met die van een verdiepte bak, die ook voorzienbaar was. De rechtbank vond geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.