In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de autoriteiten in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. J. Asbroek, behandeld tijdens een openbare zitting op 21 juni 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon bij eerdere vonnissen was bijgestaan door een advocaat en zelf aanwezig was. De rechtbank heeft de informatie in het EAB als juist aangenomen, ondanks de betwisting van de opgeëiste persoon over de voorwaardelijke straffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet valt onder de beslissingen zoals bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraffen.