ECLI:NL:RBAMS:2018:4715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
13/751993-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de autoriteiten in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. J. Asbroek, behandeld tijdens een openbare zitting op 21 juni 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon bij eerdere vonnissen was bijgestaan door een advocaat en zelf aanwezig was. De rechtbank heeft de informatie in het EAB als juist aangenomen, ondanks de betwisting van de opgeëiste persoon over de voorwaardelijke straffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet valt onder de beslissingen zoals bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751993-17
RK nummer: 17/7064
Datum uitspraak: 5 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 oktober 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2017 (ontvangen op 24 oktober 2017) door
the Circuit Court, II Criminal Divisionin Olsztyn (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
verblijvende op het adres [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
I. een vonnis van 17 februari 2006 van het District Court in Olsztyn (II K 1090/05)
II. een vonnis van 14 mei 2010 van het District Court in Olsztyn (VII K 1608/09).
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren (vonnis I) en 6 maanden (vonnis II), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 10 maanden en 12 dagen (vonnis I) en 5 maanden en 29 dagen (vonnis II).
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW in beide vonnissen niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon bij het eerste vonnis is bijgestaan door een gemachtigde advocaat en bij het tweede vonnis zelf aanwezig was.
De raadsman heeft gesteld dat de straffen eerst voorwaardelijk waren opgelegd en dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gesteld van de beslissing tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straffen. Omdat de opgeëiste persoon ook al zes weken van de straffen heeft uitgezeten is het ook aannemelijk dat de straffen eerst voorwaardelijk waren opgelegd. Verder is het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk waarom de straffen zijn omgezet. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen het tweede vonnis. Dit zou volgens de Poolse uitvaardigende autoriteit te laat zijn ingediend. De opgeëiste persoon betwist dit en het is mogelijk dat het verkeerd is geregistreerd. Het EAB is daarom niet genoegzaam.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de informatie in het EAB en de verstrekte aanvullende informatie. Daaruit blijkt dat er tegen vonnis II hoger beroep is ingediend, maar dat dit buiten de beroepstermijn is ingedaan zodat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en niet inhoudelijk is behandeld. De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om niet van de juistheid van de verstrekte informatie uit te gaan.
In het EAB is niets vermeld over de stelling van de opgeëiste persoon dat de straffen eerst voorwaardelijk waren opgelegd. Onder verwijzing naar het arrest van 22 december 2017 van het Hof van Justitie in de zaak Ardic (C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026) merkt de rechtbank voorts ten overvloede op dat de procedure waarbij is bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden opgeheven (vanwege het niet-nakomen van de voorwaarden) niet valt onder het begrip “beslissing” als bedoeld in artikel 4, bis, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584 omdat daarbij niet de aard of maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Het bepaalde in artikel 12 van de OLW is dan ook niet van toepassing op de beslissingen tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De reden waarom een voorwaardelijke straf alsnog wordt tenuitvoergelegd hoeft bovendien niet in een EAB vermeld te worden.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court, II Criminal Divisionin Olsztyn (Polen) voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]