Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 2 maart 2017, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Legnicy in Polen op 12 augustus 2011. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1969, was niet ingeschreven in de Basisregistratie personen maar verbleef op een bepaald adres in Nederland.
Tijdens de openbare zitting op 21 juni 2018 werd de vordering behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. U.A.E. Weitzel, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaten, mrs. N.M.R. Slaghekke en R. Malewicz. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij door de aanhouding niet in staat was om binnen de wettelijke termijn uitspraak te doen. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd tijdens de zitting.
In het EAB werd melding gemaakt van een vrijheidsstraf van zes maanden die de opgeëiste persoon moest ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De officier van justitie stelde echter dat zij niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering, omdat het EAB door de Poolse autoriteit was ingetrokken. De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering. Tevens werd het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik als voorzitter, samen met mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, en werd uitgesproken in het openbaar.