ECLI:NL:RBAMS:2018:4720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
13/751897-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van gevangenisstraf

Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 10 mei 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en van Poolse nationaliteit, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan nog 2 jaar, 11 maanden en 27 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 21 juni 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet aan de orde is en dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat voldaan is aan de eisen van dubbele strafbaarheid. Het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, betreft diefstal vergezeld van geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De raadsman heeft verzocht om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen van het Ierse High Court aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de rechtstaat in Polen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen verband is tussen de zaak van de opgeëiste persoon en de recente ontwikkelingen in Polen, en dat er geen reëel gevaar is van schending van zijn rechten.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, nu het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751897-17
RK nummer: 17/6410
Datum uitspraak: 5 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2017 (ontvangen op 28 september 2017) door
the Circuit Law Courtin Świdnica (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 2 juli 2014 van
het District Courtin Świdnica (VI K 906/13).
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 11 maanden en 27 dagen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Verweren

De raadsman heeft verzocht om ook in het geval van executie-overlevering de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden in afwachting van de vragen die door het Ierse High Court zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie EU) over de rechtstaat in Polen. De zorgelijke ontwikkeling in Polen met betrekking tot de rechterlijke macht zal ook de opgeëiste persoon raken.
De rechtbank overweegt dat zij vanaf april 2018 de behandeling van Poolse vervolgings-EAB’s aanhoudt om de beantwoording van de door de Ierse rechter gestelde prejudiciële vragen in zaak C-216/18 PPU af te wachten, omdat die beantwoording mogelijk relevant kan zijn voor de afdoening van die vervolgings-EAB’s.
In dit geval is echter sprake van een EAB dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf die in 2014 door een Poolse rechtbank is opgelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1757) overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis uit 2014 en de recente, zorgelijke ontwikkeling in Polen. Hierdoor kan niet kan worden geoordeeld dat bij overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen sprake is van een reëel gevaar van een flagrante schending van de aan hem toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest. De rechtbank ziet geen aanleiding de procedure aan te houden in afwachting van de beantwoording van door het Ierse High Court te stellen prejudiciële vragen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Courtin Świdnica (Polen) voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]