4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Bewijsoverweging
Op 12 februari 2018 omstreeks 10:45 uur komen er diverse meldingen binnen bij het Operationeel Centrum dat er geschoten zou zijn op de Lex Althoffstraat te Amsterdam. Gezien wordt dat er meerdere mannen in een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] stappen.
Onderweg naar de melding zien verbalisanten het voertuig rijden in de richting van de Oostoever. Op de Oostoever, ter hoogte van de Pradolaan komt de Volkswagen Passat tot stilstand. Verbalisanten zien twee personen uit het voertuig stappen, die later verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijken te zijn. Verdachte rent in de richting van de bosschages en wordt uit het oog verloren. Enkele minuten later wordt verdachte aangehouden in de buurt van de plaats waar het voertuig tot stilstand is gekomen. Op de mogelijke looproute van verdachte wordt een vuurwapen aangetroffen. Het betreft een pistool van het merk Glock, 17, kaliber 9mm. In het patroonmagazijn en de kamer van de loop van het vuurwapen worden 2 patronen aangetroffen. Op de linker greepplaat van de Glock wordt een DNA spoor aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans van dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Verdachte erkent dat hij op de bewuste dag vanaf de woning aan de [adres] in de auto met kenteken [kenteken] is gestapt en bij de Oostoever ter hoogte van de Pradolaan is uitgestapt.
Gelet op het voorgaande en het geringe tijdsverloop tussen de vluchtpoging van verdachte, zijn aanhouding en het in de nabije omgeving aantreffen van de Glock met zijn DNA, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte op 12 februari 2018 een pistool, te weten een Glock 17, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De verweren strekkende tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen hennep en cocaïne
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:437). Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen hennep niet aan de eisen zoals hiervoor genoemd. Zo wordt door de raadsman niet ingegaan op de tweede factor, zijnde de ernst van het verzuim en de derde factor, te weten het veroorzaakte nadeel. Gelet hierop kan het verweer van de raadsman verder onbesproken blijven.
Hetzelfde lot is het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen cocaïne beschoren. Ook dat verweer voldoet niet aan de eerdergenoemde eisen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 12 februari 2018 waarin staat dat rechter-commissaris [rechter-commissaris] de doorzoeking op de [adres] heeft geopend. Dit is bovendien ter terechtzitting nog bevestigd door de officier van justitie.
Bewijsoverweging
Op 12 februari 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres] . In een (uitpandige) kelder zijn meerdere zakken met hennepresten aangetroffen, met een totaalgewicht van 2,477 kilogram. Anders dan door de raadsman betoogd, kan wel degelijk bewezen worden dat de aangetroffen middelen daadwerkelijk hennepresten zijn. Verbalisant [verbalisant] heeft immers – op grond van zijn kennis en ervaring opgedaan bij eerdere onderzoeken naar hennep – op basis van de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm en de herkenbare geur vastgesteld dat het hennep betrof.
Voorts zijn in een kast in de woonkamer in totaal 6 zakken met daarin voornamelijk bolletjes, gevuld met een witte substantie aangetroffen. Nader onderzoek door het Team Forensische Opsporing heeft uitgewezen dat de daaruit genomen monsters cocaïne bevatten. Het totale netto gewicht is berekend op 938,4 gram.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de zakken met bolletjes cocaïne zijn aangetroffen en hoe het totale netto gewicht is vastgesteld. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de gehanteerde berekeningswijze voor vaststelling van het nettogewicht adequaat en afdoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat
ongeveer938,4 gram van een stof bevattende cocaïne is aangetroffen.
Blijkens de Basisregistratie Personen staan medeverdachte [medeverdachte] en [persoon 1] – de neef van verdachte – ingeschreven op de [adres] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie ook verklaard dat hij daar woont. Op 13 februari 2018 is [persoon 2] als getuige gehoord. Zij woont in de woning boven de [adres] . Als haar een foto van verdachte wordt getoond, verklaart zij dat hij woonachtig is op [adres] en dat ze hem het laatste jaar daar steeds vaker ziet, vaker dan de buurman ( [persoon 1] ) zelf. Volgens [persoon 2] heeft verdachte enkele weken voor zijn aanhouding nog tegen haar gezegd dat hij daar woont. In de woning zijn verder meerdere persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen, waaronder zijn rijbewijs en bankpas. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij de bewuste dag in de woning is geweest. De rechtbank gaat er op basis van deze omstandigheden vanuit dat verdachte omstreeks 12 februari 2018 de (mede)bewoner/gebruiker was van de woning waar de hiervoor vermelde cocaïne en hennepresten zijn aangetroffen.
In de rechtspraak wordt als uitgangspunt genomen dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Verdachte is hierin niet geslaagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de cocaïne in de woning en de hennep in de kelder en dat hij daarover – samen met de andere bewoner(s) – ook kon beschikken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als medepleger van het voorhanden hebben van de aangetroffen hennepresten en cocaïne kan worden aangemerkt.