Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser1] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- een brief van Binnenwaterbeheer Amsterdam van 31 januari 1997, waarin wordt gereageerd op een verzoek van de vader van [vorige eigenaar] om restitutie van binnenhavengeld en waaruit blijkt dat de [naam] sinds 1991 ligt afgemeerd in de [naam] en vanaf het belastingjaar 1992 niet meer actief als sleepvrachtschip wordt gebruikt;
- de op 12 februari 1999 aan [vorige eigenaar] en zijn vader verleende ontheffing voor het innemen van een vaste ligplaats met de [naam] op grond van de Oud schippersregeling;
- een brief van verweerder van 6 september 2005 aan [vorige eigenaar] dat hij in aanmerking komt voor een speciale ligplaatsvergunning voor een vervangende woonboot voor de [naam] , mits daarvoor een vervangingsvergunning kan worden verleend;
- de gereedmelding die [vorige eigenaar] op 15 december 2015 heeft gedaan, waarin hij verklaart de nieuwe boot de [naam] te hebben afgemeerd;
- een besluit van verweerder van 11 december 2017, waarbij aan [vorige eigenaar] een speciale ligplaatsvergunning is verleend voor de [naam] (‘de nieuwe [naam] ’), geldig tot 1 december 2020, en direct aansluitend daaraan een speciale ligplaatsvergunning is verleend voor onbepaalde tijd, voor het gebied dat is omcirkeld op de daarbij gevoegde locatiekaart.
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.