ECLI:NL:RBAMS:2018:5113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
13/751294-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van Europees aanhoudingsbevel, gedeeltelijke weigering op grond van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen, op 25 november 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal en diefstal met geweld.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er drie vonnissen zijn van de regionale rechtbanken in Polen, waarbij gevangenisstraffen zijn opgelegd. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat voor één van de vonnissen, vonnis III, er een hoger beroep aanhangig is, waardoor de overlevering op basis van dit vonnis moet worden geweigerd. Voor de andere twee vonnissen is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten van de OLW is voldaan, en heeft zij de overlevering voor deze vonnissen toegestaan.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de OLW. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. van Mourik, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751294-18
RK nummer: 18/2381
Datum uitspraak: 12 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 november 2016 door
the District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. Deckwitz, advocaat te Den Bosch en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een 3 vonnissen:
vonnis van 18 juni 2015 van
the Regional Court in Zamość,met kenmerk: VII K 643/14, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 8 maanden.
vonnis van 22 oktober 2015 van
the Regional Court in Zamość,met kenmerk: II K 492/15; waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 6 maanden en waarvan volgens het EAB nog 1 maand en 22 dagen resteren.
vonnis van 2 april 2015 van
the Regional Court in Lublin-Zachód,met kenmerk: IV K 1121/14; waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 2 jaar.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW – vonnis III

Met de officier van justitie heeft de rechtbank geconstateerd dat ten aanzien van de procedure met betrekking tot vonnis III (van 2 april 2015, kenmerk: IV K 1121/14) op pagina 9 van het EAB is vermeld dat hoger beroep is ingesteld en dat
the judgement was upheld by the court of appeals.
De officier van justitie heeft ter zitting van 29 mei 2018 meegedeeld dat het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gesteld over dit hoger beroep, maar dat hierop nog niet inhoudelijk is gereageerd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat thans niet kan worden getoetst of ten aanzien van deze procedure (IV K 1121/14) is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW, zodat de overlevering voor vonnis III, van 2 april 2015 van
the Regional Court in Lublin-Zachód,moet worden geweigerd op grond van dit artikel.

5.Strafbaarheid – vonnis I en II

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten van de vonnissen I en II leveren naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB ten aanzien van vonnis III niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW, dient de overlevering voor dat vonnis te worden geweigerd.
Ten aanzien van de vonnissen I en II is vastgesteld dat aan de vereisten van de OLW is voldaan, zodat de overlevering voor die vonnissen dient te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamośćten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, opgelegd bij vonnis III, van 2 april 2015 van
the Regional Court in Lublin-Zachód,met kenmerk: IV K 1121/14.
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamośćten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, opgelegd bij de vonnissen:
van 18 juni 2015 van
the Regional Court in Zamość,met kenmerk: VII K 643/14;
van 22 oktober 2015 van
the Regional Court in Zamość,met kenmerk: II K 492/15.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.