ECLI:NL:RBAMS:2018:5581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13-654078-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof met geweld in Amsterdam

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van straatroof. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 mei 2016 op het Oudekerksplein in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige diefstal heeft gepleegd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 9 mei 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de vordering heeft ingediend. De verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Vié, hebben hun verweer gevoerd.

De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en/of afpersing, waarbij de aangever, [persoon 1], onder bedreiging van geweld zijn bezittingen moest afgeven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samenwerkten om de beroving uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat werd gebruikt, waaronder het vastpakken van de nek van de aangever, als een geweldshandeling moet worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654078-16
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Vié, advocaat te
Den Haag, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich op 13 mei 2016 in Amsterdam op het Oudekerskplein samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing (kort gezegd: straatroof), waarbij zij aangever [persoon 1] een rode plastic tas, een paar sportschoenen, een aansteker, een portemonnee en een geldbedrag van 50 euro hebben afgenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Bij de beoordeling van de tenlastelegging volgt de rechtbank, anders dan door de raadsvrouw en verdachte is aangevoerd, de aangever in zijn verklaring voor zover deze steun vindt het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zoals weergegeven in de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever of aan de bevindingen van voornoemde verbalisanten te twijfelen, aangezien deze verklaringen grotendeels met elkaar overeenkomen en zij geen wezenlijke tegenstrijdigheden bevatten.
De rechtbank grondt haar beslissing daarnaast op de onderstaande overwegingen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 13 mei 2016 ’s nachts samen op het Oudekerksplein in Amsterdam waren. Daar hebben zij aangever [persoon 1] ingesloten door aan weerszijden en dichtbij hem op een bankje te gaan zitten. Verdachte heeft vervolgens een arm om de nek van aangever [persoon 1] gelegd. Aangever [persoon 1] heeft hierover verklaard dat hij bij zijn nek werd vastgepakt en door verbalisant [verbalisant 1] is gezien dat verdachte een arm om de nek van aangever had liggen. De rechtbank stelt vast dat dit met kracht is gebeurd, aangezien de aangever heeft verklaard dat het aanvankelijke bij de nek vastpakken hem al pijn deed en dat hij kort daarna nog harder werd vastgepakt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank de verklaring van de aangever op dit punt niet ongeloofwaardig.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat zowel verdachte als de medeverdachte met aangever [persoon 1] hebben gesproken en dat beiden in zijn zakken hebben gekeken en gevoeld. Door de medeverdachte is een rode plastic tas met daarin een paar schoenen van aangever [persoon 1] weggenomen en de aangever heeft uit angst zijn portemonnee aan verdachte afgeven. Aangever kreeg de portemonnee pas terug nadat verdachte deze had doorzocht. Ook heeft aangever aan verdachte een aansteker afgegeven. Nadat verdachte en de medeverdachte vervolgens bij de aangever waren weggelopen, hebben zij zich weer bij elkaar gevoegd. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de medeverdachte toen tegen verdachte horen zeggen: “Nou zit ik met die tas opgescheept”. Vervolgens gooide de medeverdachte toen de geüniformeerde politie in het zicht kwam de rode plastic tas van aangever weg.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering en dus van medeplegen van de beroving. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het met kracht een arm om de nek van de aangever leggen moet worden gekwalificeerd als geweldshandeling.
De rechtbank overweegt verder dat het onder de gegeven omstandigheden wegnemen van een rode plastic tas met daarin een paar schoenen diefstal met geweld oplevert. De omstandigheid dat de aangever zijn portemonnee en een aansteker aan verdachte heeft afgeven, levert naar het oordeel van de rechtbank onder genoemde omstandigheden afpersing op. Dat verdachte de portemonnee vervolgens aan de aangever heeft teruggegeven, doet daaraan niet af.
De rechtbank overweegt ten slotte dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachte de zakken van aangever hebben doorzocht. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan de bedreigende setting van de beroving. De rechtbank is echter met de raadsvrouw van oordeel dat het doorzoeken van de kleding van aangever niet is te kwalificeren als geweldshandeling, zoals is tenlastegelegd. Daarom zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 mei 2016 te Amsterdam, op de openbare weg het Oudekerksplein, tezamen en in vereniging met een ander,
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rode plastic tas en een paar sportschoenen, toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en
- met het oogmerk om zichzelf en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
[persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een aansteker en een portemonnee, toebehorende aan die [persoon 1] ,
welk geweld hierin bestond, dat verdachte
- met kracht een arm om de nek van die [persoon 1] heeft gelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een straatroof. Zij hebben een voor het slachtoffer bedreigende situatie doen ontstaan en hebben daarbij tegen hem fysiek geweld gebruikt. Uit het dossier blijkt bovendien dat het om een kwetsbaar slachtoffer ging en dat het handelen van verdachte en de medeverdachte hem veel angst heeft bezorgd. Dergelijke feiten versterken ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De LOVS-oriëntatiepunten indiceren bij een straatroof met licht geweld in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. De rechtbank is echter, net als de officier van justitie, van oordeel dat het in deze zaak niet passend is dat verdachte terug zou moeten naar de gevangenis. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het begaan van het bewezen verklaarde feit en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verdachte zijn leven een voorzichtige wending ten goede lijkt te hebben gegeven. Verdachte heeft zich echter wel schuldig gemaakt aan een kwalijk feit met een kwetsbaar slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een forse taakstraf voor de duur van 140 uren. Daarnaast zal een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren worden opgelegd, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
44 (vierenveertig) dagen,van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
140 (honderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]