Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verweerster sub 2],
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties,
- de beschikking van 26 april 2018 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift,
- het proces-verbaal van de behandeling van een verzoekschrift van 2 juli 2018 met de daarin vermelde (proces)stukken,
- de brief van mr. M.D. Spruit van 17 juli 2018 met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
2.3.1 Onderhoud weg
de rechtbank begrijpt door de hydraulische spreider die is gebruikt om de auto op te krikken]
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
Toedracht van het ongeval
geraakt. Uit de hiervoor onder 2.8 opgenomen foto’s blijkt dat de dienst VOA de auto en de scooter naast elkaar hebben geplaatst om te kijken of die elkaar hebben geraakt. Op de foto’s is te zien dat de verbalisant met de pen een plekje aanwijst dat zich op de achterzijde van de rechter buitenspiegel van de auto exact ter hoogte van het puntje van de linkerspiegel van de scooter bevindt. Uit die omstandigheid leidt de rechtbank af dat, hoewel dat op de foto’s moeilijk te zien is, op de achterkant van de rechter buitenspiegel van de auto een beschadiging zit. Indien dat namelijk niet het geval zou zijn, zouden er geen foto’s zijn genomen waarop speciaal met de pen een plekje wordt aangewezen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de auto en de scooter elkaar met de spiegels hebben geraakt en dat [verzoekster] daardoor ten val is gekomen. [verweerster sub 2] heeft nog gesteld dat indien de spiegels elkaar hebben geraakt, het niet mogelijk is dat [verzoekster] voor het voorwiel van de auto is terechtgekomen. Deze stelling wordt verworpen. De door de verbalisant aangewezen beschadiging bevindt zich immers aan de achterzijde van de rechter buitenspiegel van de auto. Daaruit volgt dat de spiegel van de scooter zich voor de spiegel van de auto moet hebben bevonden. Dit strookt met de verklaring van [verzoekster] dat zij [verweerster sub 2] aan het passeren was (en derhalve een hogere snelheid had dan [verweerster sub 2] ) toen [verweerster sub 2] (vanuit nagenoeg stilstand) weer meer naar rechts stuurde en gas gaf. In dat scenario is het heel goed mogelijk dat [verzoekster] na het raken van de spiegels ten val is gekomen voor de auto.
waarschijnlijkeen aandeel hebben gehad in het ten val komen van de scooter. In het proces-verbaal wordt bovendien verder nog geconstateerd dat ten aanzien van de weg geen omstandigheden aanwezig waren die de toedracht van het ongeval kunnen hebben beïnvloed. Voorts is op de foto’s geen spoor in de bladeren te zien waaruit kan worden afgeleid dat [verzoekster] is geslipt. Verder staat vast dat het wegdek en de bladeren ten tijde van het ongeval droog waren en dat, zoals op de foto’s kan worden waargenomen, geen sprake was van een dik bladerdek. Onder die omstandigheden valt niet in te zien hoe [verzoekster] , die met een geringe snelheid reed en niet heeft geremd, zou kunnen zijn geslipt. De omstandigheid dat [verzoekster] tegenover de politie heeft verklaard dat zij onderuit is gegleden over een partij bladeren, doet hier niet aan af. Vaststaat immers dat zij voor het afleggen van die verklaring met [verweerster sub 2] heeft gesproken en pas nadat haar verklaring was opgenomen de foto’s (zie 2.8) van de dienst VOA heeft gezien. Gelet daarop is het heel goed mogelijk dat [verzoekster] door het gesprek met [verweerster sub 2] is beïnvloed en heeft gereconstrueerd dat zij over de bladeren moet zijn uitgegleden, terwijl dat niet het geval is.