ECLI:NL:RBAMS:2018:6457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herziening arbeidsongeschiktheid na toegenomen klachten en beoordeling oogklachten

Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, woonachtig in Thailand, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid na toegenomen klachten, specifiek oogklachten. Eiser ontving sinds 1999 een WAO-uitkering, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat de oogklachten als niet-verzekerd werden beschouwd. Eiser had eerder al meerdere procedures gevoerd over zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep eerder hadden vastgesteld dat de oogklachten geen beperkingen opleverden en niet verzekerd waren.

In de procedure heeft eiser aangevoerd dat de afwijzing onterecht was, omdat er geen nieuwe feiten waren meegenomen en dat de procedure onzorgvuldig was verlopen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie zorgvuldig had beoordeeld en dat de rapporten aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens waren overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsarts konden weerleggen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het bestreden besluit op een juiste grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Thailand), eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid na toegenomen klachten afgewezen en eisers uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gehandhaafd.
Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1
Eiser heeft laatstelijk gewerkt als [functie] voor gemiddeld 32 uur per week. In augustus 1998 is eiser uitgevallen voor dit werk door psychische klachten. Vanaf 1999 ontving eiser een WAO-uitkering met een wisselend arbeidsongeschiktheidspercentage. Laatstelijk, vanaf 25 mei 2009, ontving eiser een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2
Eiser heeft in het verleden meerdere procedures gevoerd over zijn mate van arbeidsongeschiktheid. In een van die procedures is door deze rechtbank in de uitspraak van 23 oktober 2012 overwogen dat de door eiser gestelde oogklachten geen beperkingen opleveren en dat deze klachten ook niet verzekerd zijn, omdat zij het gevolg zijn van een nieuwe ziekteoorzaak. Deze uitspraak is bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in de uitspraak van 19 september 2014. Ook uit de uitspraak van deze rechtbank van 2 juli 2017 blijkt dat de oogklachten van eiser niet verzekerd worden geacht.
2. Op 5 april 2016 heeft eiser een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege oogklachten.
3.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid na toegenomen klachten afgewezen en eisers WAO-uitkering ongewijzigd gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat eisers oogklachten nieuwe klachten zijn, die niet verzekerd zijn. Gelet op wat onder 1.2 is vermeld, heeft verweerder ervoor gekozen in de primaire besluitfase geen verzekeringsarts te raadplegen.
3.2
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser, heeft verweerder onderzoek laten uitvoeren door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 december 2017 een rapport opgesteld en de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 5 januari 2018 vervolgens op basis van deze FML het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 37,33%. Verweerder heeft op basis van deze rapporten het bestreden besluit genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft nog wel onveranderd recht op een uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat ten onrechte geen toegekomen beperkingen zijn aangenomen in verband met zijn oogklachten. Hij voert verder aan – zo begrijpt de rechtbank – dat de procedure onzorgvuldig is geweest omdat hij in de primaire fase niet is onderzocht door een verzekeringsarts. Daarnaast is volgens eiser het vertrouwensbeginsel geschonden, doordat een verzekeringsarts zou hebben gesteld dat de oogklachten wél verzekerd zijn. Ook voert eiser aan dat de door hem aangedragen nieuwe feiten niet zijn meegenomen in de beoordeling en dat er een nieuw onderzoek plaats had moeten vinden. Op arbeidskundig vlak heeft eiser aangevoerd dat de geduide functies qua loon en opleidingsniveau niet overeenkomen met werkelijke functies en vacatures.
De beoordeling van de medische beroepsgronden
5. Voor de beoordeling van het beroep van eiser acht de rechtbank de volgende uitgangspunten van belang. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van haar verzekeringsartsen en arbeidskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten zij op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen ze geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
6. Deze uitgangspunten in ogenschouw nemend, oordeelt de rechtbank als volgt. Dat eiser in de primaire fase niet door een verzekeringsarts is onderzocht, maakt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. In de bezwaarfase heeft immers een volledige heroverweging plaatsgevonden, waarbij de zaak alsnog door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan alle hiervoor genoemde voorwaarden. In het rapport van 8 december 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep immers duidelijk opgeschreven hoe en op basis van welke informatie zij haar onderzoek heeft gedaan. Ook heeft zij de informatie van de behandelend sector in haar beoordeling betrokken en haar uiteindelijke conclusie goed uitgelegd. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek in deze zaak zorgvuldig.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport duidelijk en inzichtelijk uitgelegd waarom de geclaimde oogklachten van eiser als niet-verzekerde klachten moeten worden aangemerkt. Desalniettemin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld of de klachten tot beperkingen zouden leiden. Dat is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet het geval. In het rapport van 8 december 2017 staat dat de eventuele beperkingen door de oogklachten een andere oorzaak hebben dan de al bekende psychische klachten en de lichamelijke klachten van met name nek en schouders die door de neuroloog in 2008 als myalgiform (klachten van de spieren) werden geduid. Dat er mogelijk voor 2010 al oogklachten waren, leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot een andere beoordeling. Deze klachten hebben namelijk eerder niet tot beperkingen in arbeid geleid. De hoofdpijnklachten – die volgens eiser al vóór 25 mei 2009 speelden en volgens eiser kunnen samenhangen met oogklachten – hebben destijds evenmin tot beperkingen geleid. Daarom vallen de oogklachten niet onder de verzekerde klachten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank vindt deze motivering voldoende en betrekt daarbij dat, zoals reeds in 1.2 is overwogen, de Raad al in 2014 heeft bevestigd dat de oogklachten niet-verzekerde klachten zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 8 december 2017 op goede gronden geen beperkingen heeft aangenomen voor de geclaimde oogklachten.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen nieuwe objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit volgt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in de FML van 8 december 2017. Het betoog van eiser geeft de rechtbank daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
9. De rechtbank is evenmin van oordeel dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1434). Daarvan is hier geen sprake. Niet is gebleken dat wat de betreffende verzekeringsarts in het rapport van 19 februari 2016 heeft geschreven een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is dat eisers oogklachten als verzekerde klachten zullen worden aangemerkt. Het enkele gegeven dat eiser stelt dat dit op die wijze geïnterpreteerd moet worden, is onvoldoende om te spreken van een gerechtvaardigd vertrouwen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
10. Ook eisers beroepsgrond dat verweerder artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht zou hebben geschonden omdat hij niet gehoord is naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep slaagt niet. Er bestaat immers geen wettelijke verplichting om eiser na de mogelijkheid van het horen naar aanleiding van een bezwaarschrift, te laten reageren op een rapportage van een medicus.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de medische beoordeling van het bestreden besluit op een juiste grondslag berust.
Nieuw onderzoek
12. Eiser is op 30 mei 2018 opnieuw onderzocht, waarbij op speciaal verzoek van verweerder ook eisers oogklachten zijn meegenomen. Daarom vraagt eiser zich af of verweerder nu toch de beperking ten aanzien van zijn oogklachten wil vaststellen. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat de stukken die eiser heeft opgestuurd niet leiden tot beperkingen en dat een nieuw onderzoek niet wil zeggen dat er nu wel beperkingen zullen worden aangenomen. Uiteindelijk kan het wel van belang zijn wanneer eiser in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld vanwege de verzekerde klachten. Zolang de mate van arbeidsongeschiktheid 35-45% blijft, zijn de oogklachten echter niet relevant. Wat hier ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat een nieuw onderzoek naar de oogklachten van eiser geen invloed hebben op het hiervoor gegeven oordeel over het al dan niet verzekerd zijn van de klachten in de huidige procedure.
De beoordeling van de arbeidskundige beroepsgronden
13. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 januari 2018 de volgende functies voor eiser geselecteerd: [functie] , [functie] , [functie] , [functie] , [functie] en [functie] en [functie] .
14. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat deze functies geen afspiegeling van de werkelijkheid zijn en dat zij daarom niet geschikt zijn. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2423) is een systeem als het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële, op de arbeidsmarkt voorkomende functies, die voor eiser met het oog op zijn krachten en bekwaamheden geschikt zijn geacht, is sprake van een theoretische schatting. Het staat een betrokkene vrij om andersluidende gegevens aan te dragen, die indien zij reële twijfel wekken van de in het CBBS opgenomen gegevens aanleiding kunnen geven tot verificatie daarvan. De enkele stelling van eiser dat de geduide functies niet overeenkomen met de door hem gevonden vacatures is naar het oordeel van de rechtbank daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser verder geen specifieke arbeidskundige gronden heeft aangevoerd. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om het bestreden besluit arbeidskundig gezien voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid dan ook op goede gronden vastgesteld op 37,33%.
Dwangsom
16. Voor zover eiser in beroep gronden heeft gericht tegen de dwangsombeslissing op bezwaar van 9 augustus 2017, stelt de rechtbank vast dat deze beslissing onherroepelijk is geworden op 21 september 2017. Eiser is immers niet in beroep gegaan tegen de dwangsombeslissing, zoals hij zelf ook heeft erkend. Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de dwangsom dat haar niet gebleken is dat de dwangsom onjuist is berekend.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.