In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1968. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 2 februari 2018 en 27 september 2018. De officier van justitie, mr. J.M. Kees, heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1 en 2, diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, schuldig zou worden bevonden. Echter, de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten, omdat de aangever op de zitting van 2 februari 2018 stellig heeft verklaard dat de verdachte niet de aanvaller was en het signalement niet overeenkwam met dat van de verdachte. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling op 18 augustus 2017, waarbij hij samen met een medeverdachte een anti-inbraakstrip en een ruit van een pand heeft vernield. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de Reclassering. De benadeelde partij, [naam aangever 1], heeft een vordering ingediend, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte is vrijgesproken van de feiten 1 en 2. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.