ECLI:NL:RBAMS:2018:7670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
C/13/652170/HA ZA 18-790
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging verstekvonnis in verzetprocedure wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een verzetprocedure waarin de besloten vennootschappen Redlum Finance Group B.V. en Redlum Business Services B.V. (hierna: Redlum c.s.) zich verzetten tegen een verstekvonnis dat eerder is gewezen in een andere procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat Redlum c.s. het griffierecht niet tijdig heeft betaald, wat een voorwaarde is voor het voortzetten van de procedure. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen over de toepassing van artikel 147 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum moet zijn voldaan.

Redlum c.s. heeft aangevoerd dat de rechtbank hen de verwachting heeft gewekt dat de procedure pas later zou aanvangen, en dat dit hen heeft doen geloven dat de betaling van het griffierecht niet urgent was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat van Redlum c.s. is om tijdig zorg te dragen voor de betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concrete omstandigheden zijn die maken dat de bekrachtiging van het verstekvonnis zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verstekvonnis van 7 februari 2018 te bekrachtigen, omdat Redlum c.s. niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Dit vonnis is uitgesproken op 17 oktober 2018 door mr. M.E.M. James-Pater.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/652170 / HA ZA 18-790
Vonnis van 17 oktober 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDLUM FINANCE GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDLUM BUSINESS SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
[opposant sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
opposanten,
advocaat mr. B.J. Lokollo te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CASTOR INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Deurne,
geopposeerde,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg Lb.
Partijen zullen hierna Redlum c.s. en Castor worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding van 29 juni 2018, met een productie,
  • de uitlatingen artikel 127a Rv van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Redlum c.s. is griffierecht verschuldigd vanaf de eerste roldatum in de verzetprocedure en dient te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel daar ter griffie is gestort.
2.2.
De griffier heeft geconstateerd dat Redlum c.s. het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.
2.3.
Redlum c.s. is gevraagd hierop te reageren bij brief van 6 september 2018. Redlum c.s. heeft bij akte op de rol van 19 september 2018 gereageerd.
Vervolgens is gevraagd of beide partijen willen reageren op het bepaalde in artikel 147 lid 3 Rv bij brief 19 september 2018. Partijen hebben hierop bij akte op de rol van 26 september 2018 gereageerd.
2.4.
Redlum c.s. doet een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 127a Rv en stelt daartoe het volgende. Volgens Redlum c.s. heeft de rechtbank met de brief van 15 augustus 2018 (waarin partijen zijn geïnformeerd dat de zitting waarschijnlijk in het eerste kwartaal van 2019 zal worden gehouden) de verwachting gewekt dat het begin van de feitelijke procedure pas later zou aanvangen. Met andere woorden, weliswaar is het griffierecht te laat betaald echter de procedure vangt pas in het eerste kwartaal van 2019 aan. Aan de gedachte van de wetgever, namelijk dat een procespartij vooraf betaalt, is daarom voldaan. Redlum c.s. is van mening dat artikel 147 lid 3 Rv buiten toepassing kan blijven omdat toepassing hiervan een dusdanige hardheid oplevert die onbillijk is.
2.5.
Castor verzoekt – kort gezegd – het verstekvonnis te bekrachtigen nu het griffierecht te laat betaald is en van een situatie als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv geen sprake is.
2.6.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van de advocaat van Redlum c.s. ligt om voor tijdige betaling van het griffierecht zorg te dragen. Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerst dienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning. Een advocaat wordt op grond van zijn deskundigheid en kennis geacht op de hoogte te zijn van de betalingstermijn en de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan de overschrijding daarvan.
2.7.
In dit geval is sprake van een verzetprocedure, zodat artikel 147 Rv van toepassing is. De rechtbank heeft geconstateerd dat tegen Redlum c.s. in de oorspronkelijke procedure verstek was verleend omdat zij niet in het geding was verschenen. Op grond van het bepaalde in artikel 147 lid 3 Rv diende zij er dus voor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum in de verzetprocedure op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven.
2.8.
Uit het door Redlum c.s. in haar akte gestelde kan naar het oordeel van de rechtbank niet volgen dat de voorgenomen beslissing om het verstekvonnis te bekrachtigen in dit geval zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zodat geen aanleiding bestaat daarvan terug te komen. Op grond van artikel 147 lid 3 jo lid 2 Rv zal de rechtbank het verstekvonnis van 7 februari 2018 in de zaak C/13/639221 / HA ZA 17-1220 bekrachtigen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bekrachtigt het verstekvonnis van 7 februari 2018 in de zaak C/13/639221 /
HA ZA 17-1220.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AAK