4.3.1Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het volgende is daartoe redengevend.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard volgt dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de werkzaamheden als prostituee door [slachtoffer 1] in de periode vermeld in de tenlastelegging.
Zo heeft hij aan [slachtoffer 1] voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken en een deel van haar verdiende inkomsten aan hem af te staan, zodat hij zijn schulden zou kunnen afbetalen. Toen [slachtoffer 1] hier mee instemde, heeft verdachte haar in contact gebracht met medeverdachte [medeverdachte 1] , die voor [slachtoffer 1] een plek had voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Vervolgens heeft verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een afspraak gemaakt over de verdeling van de prostitutie inkomsten van [slachtoffer 1] . Ten slotte heeft hij daadwerkelijk een deel van de prostitutie inkomsten van [slachtoffer 1] ontvangen.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft beziggehouden met het werven van klanten voor [slachtoffer 1] , onder meer door het maken van advertenties. Uit het WhatsApp contact tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat verdachte op de hoogte was van de bemoeienissen van de medeverdachten bij het werven van klanten.
Deze bemoeienissen met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] door verdachte, in samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maken op zichzelf nog niet dat [slachtoffer 1] als slachtoffer van één of meer van de ten laste gelegde vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1°, 4° en 6° Sr kan worden aangemerkt. Daarvoor is namelijk ook vereist dat één of meer van de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen tegen [slachtoffer 1] is/zijn gebruikt dan wel dat zij in een uitbuitingssituatie verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt om tot de conclusie te komen dat daarvan sprake was.
Geen misbruik van een kwetsbare positie
Nu de officier van justitie wel van mening is dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel tegen [slachtoffer 1] , namelijk door ‘misbruik van een kwetsbare positie’, zal de rechtbank hier nader op ingaan. Het feit dat geen gebruik is gemaakt van de overige dwangmiddelen, genoemd in artikel 273f, eerste lid, Sr, staat niet ter discussie. Zodoende zal de rechtbank daar geen nadere overwegingen aan wijden.
De rechtbank stelt voorop dat met een ‘kwetsbare positie’ een situatie wordt bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd vanwege de omstandigheden waarin zij verkeren.
Verdachte was, zo stelt de rechtbank met de officier vast, al lang bevriend met [slachtoffer 1] en wist dat zij op jonge leeftijd slachtoffer was geworden van een groepsverkrachting. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat hij met die wetenschap met [slachtoffer 1] heeft gesproken over de schulden die beiden hadden en als oplossing voor de schulden heeft geopperd dat [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden kon gaan verrichten.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat [slachtoffer 1] kampte met een belast verleden en naar eigen zeggen ‘moeilijk nee’ kon zeggen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat zij, op het moment dat zij instemde met het voorstel van verdachte, in een toestand verkeerde waarin zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan in de prostitutie te gaan werken. Dat verdachte misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare positie zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid Sr en daarmee dit dwangmiddel heeft toegepast, kan dan ook, anders dan betoogd door de officier van justitie, niet worden bewezen.
4.3.3Bewijsmotivering feit 2
4.3.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hierna bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hieronder weergegeven.
Verklaringen van slachtoffer [slachtoffer 2]
1.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 9 maart 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
- Mijn naam is [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] .
- U vraagt aan mij wanneer en door wie met mij is gesproken om mogelijk als prostituee te gaan werken. Ik weet dat [verdachte] in een gesprek met mij hierover begon.
- [verdachte] bracht mij in contact met [naam 1] .
- [verdachte] heeft mij de eerste keer naar de [adres 1] in [plaats] (
2.
Een proces-verbaal met nummer 2015261263 van 16 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 1.186 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd op
21 juli 2017, zakelijk weergegeven:
- Ik heb [verdachte] leren kennen via mijn vriendin [naam vriendin] . Toen spraken we een keertje af. Volgens mij was ik toen 14 jaar. Toen zei [verdachte] van ‘ja wil je niet een keertje zeg maar als prostituee werken’
- Ik ging in de [adres 1] meer een beetje kijken, telefoon opnemen, appen en chatten. Dat ging ik meer doen.
- [verdachte] heeft met [naam 1] gesproken.
- [verdachte] zei tegen mij waarom kom je niet slapen, waarom ga je niet school skippen.
- [naam 2] ontving daar klanten en [slachtoffer 1] ook.
- Ik had dus contact gekregen met [verdachte] en toen vroeg hij dat aan mij en toen dacht ik oké is goed.
- [verdachte] vroeg aan mij; zou je dat dan niet willen doen en ik kan je daarbij helpen. Ik zei toen oké is goed.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2015261263 van 2 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pag. 1037 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
V = vraag van verbalisant
A = antwoord van [slachtoffer 2]
V: [slachtoffer 2] , wij vermoeden dat je in november/december 2015 mogelijk als thuisprostituee hebt gewerkt onder werknaam [naam 3] . Wat is jouw reactie hierop?
A: Ik heette [naam 3] maar ik heb niet gewerkt.
V: Waarom werd je zo genoemd
A: We moesten van het andere meisje [naam 2] een naam kiezen. Ik wist geen naam dus hebben zij de naam voor mij gekozen.
V: Wie zijn zij?
A: [naam 1] en [naam 2] .
V: Wat voor werk heb je niet gedaan?
A: Het werk dat [naam 2] deed. Dat ze mannen gingen regelen voor haar. Dat ze naar dat huis gingen en dat ze het met haar gingen doen.
V: Wat deed ze met hen?
A: Seks hebben.
V: Hoe weet jij dit?
A: Omdat ik erbij was.
V: Welk huis bedoel je dan?
A: Ik weet niet van wie dat huis was. In ieder geval niet van hun. Ik wist dat ze daar weg moesten. Volgens mij was het 13 december.
V: Dat weet je wel goed.
A: Omdat [naam 1] voor huizen aan het zoeken was.
V: Waar waren die huizen dan voor?
A: Omdat we daarna naar dat huis zouden gaan en dat [naam 2] verder kon werken.
V: Wie zijn we dan?
A: [naam 1] , [slachtoffer 1] , [naam 4] , [naam 2] en ik.
V: Waarom ging jij elke keer mee?
A: [naam 1] wilde mij laten zien hoe het was om daar tussen te zitten. Daarmee bedoel ik dat
[naam 1] mij de omgeving wilde laten zien. De situatie, de sfeer.
V:In WhatsApp berichten uit november 2015 aangetroffen tussen [naam 4] en [verdachte] wordt ook
gesproken over een lichte meid die [verdachte] ook ken laten komen. Het gaat hier niet om [slachtoffer 1]
of [naam 5] ( [naam 2] )
A: Om mij.
4.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
- Ik zag wel dat [slachtoffer 2] jonger was. [slachtoffer 2] ging gewoon naar school.
Die meisjes waren oud genoeg. Anders moeten ze mij niet gaan appen. Ze weten goed waar ze mee bezig zijn, ook als ze vijftien zijn.
- Ik ken [naam vriendin] .
- Het kan kloppen dat ik seks heb gehad met [slachtoffer 2] .
- Ik hielp met contacten.
- Ik wilde [slachtoffer 2] helpen.
Verklaring van getuige [slachtoffer 1]
5.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 9 maart 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
- Naar de [adres 1] ging ik met de metro en de bus. De eerste keer was dat samen met [verdachte] en [slachtoffer 2] .
6.
Een proces-verbaal met nummer 2015261263 van 21 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , met bijlagen (doorgenummerde pag. 947 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
- Op 18 december 2015 is aangehouden als verdachte: [medeverdachte 2] .
- Bij de aanhouding is een mobiele telefoon in beslag genomen.
- Na destructief onderzoek is onderzoek gedaan naar de verkregen image van het interne geheugen van de mobiele telefoon. Hierbij werden onder meer WhatsAppberichten aangetroffen.
De bijlagen houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Contact tussen [medeverdachte 2] en telefoonnummer [nummer] igb NNman WhatsApp contact “ [verdachte] ”
Inkomend bericht = bericht van [nummer] naar [medeverdachte 2]
Uitgaand bericht = bericht van [medeverdachte 2] aan [nummer]
Inkomend bericht op 19-11-2015, 16:18:13 (UTC+0)
ik kan die lichte meid laten komen maar ze kan niet slapen
Inkomend bericht op 19-11-2015, 16:21:46 (UTC+0)
Heb dr scot dan blijft ze tot ochtend
Inkomend bericht op 19-11-2015, 16:22:15 (UTC+0)
Heb dr gezegt van scot school*
Inkomend bericht op 20-11-2015, 12:23:22 (UTC+0)
Inkomend bericht op 20-11-2015, 12:23:30 (UTC+0)
Uitgaand bericht op 20-11-2015, 16:12:38 (UTC+0)
Want we lopen mis want lichte meid is er niet
[nummer] in gebruik bij verdachte
7.
Een proces-verbaal met nummer 2015261263/2017195395 van 19 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pag. 1247 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
- Op 13 september 2017 is verdachte [verdachte] aangehouden. Bij verdachte werd een IPhone 4 met simkaart in beslag genomen.
- De IPhone en de simkaart zijn digitaal uitgelezen. Bij de digitale uitlezing werd vastgesteld dat de simkaart het eigennummer [nummer] had.
4.3.3.2 Wettelijk kader mensenhandel ten aanzien van minderjarigen
Algemeen
De onder 2 ten laste gelegde vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 2°, 5° en 8° Sr zien op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is strafbaar, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Hierbij is niet van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, aangezien de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
Sub 2°
Artikel 273f, eerste lid, sub 2° Sr ziet, voor zover hier van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Deze bepaling is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr – voor zover hier van belang – is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting’.
Sub 5°en 8°
Het in artikel 273f, eerste lid, sub 5° respectievelijk sub 8° Sr bepaalde ziet op het strafbaar stellen van, voor zover hier van belang, het brengen van een minderjarige in de prostitutie, respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige. Deze strafbepalingen waren vóór de invoering van artikel 273f Sr opgenomen in het, inmiddels vervallen, artikel 250a, sub 3, respectievelijk sub 5° Sr. Dat artikel zag blijkens de wetsgeschiedenis op de strafbaarstelling van een aantal vormen van exploitatie van onvrijwillige prostitutie en van prostitutie waarbij minderjarigen zijn betrokken.
Ter gelegenheid van de invoering van artikel 273f Sr heeft de wetgever omtrent het in het voorgestane nieuwe artikel te incorporeren artikel 250a Sr onder meer opgemerkt dat dit artikel beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen, en verder dat de eis van dwang in brede zin of misleiding niet geldt voor seksuele uitbuiting van kinderen: ‘uitbating van prostitutie door minderjarigen is zonder meer strafbaar.’ Ook heeft de wetgever ten aanzien van artikel 273f, eerste lid sub 5 Sr nog opgemerkt dat deze bepaling ziet op bescherming van kinderen en om die reden de eis van het gebruik van dwangmiddelen ontbreekt en (voor zover hier van belang) ten aanzien van sub 8 dat dit, evenals sub 5, is beperkt tot profijt uit seksuele uitbuiting van kinderen.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit dan ook voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van handelingen gericht op de prostitutie van minderjarigen gericht handelen, niet heeft willen weten van een eis van verdergaande specifieke, een uitbuitingsituatie kenmerkende, omstandigheden. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dat aan een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 5 respectievelijk sub 8 Sr door de wetgever zwaardere eisen werden gesteld dan in artikel 250a Sr werden verwoord, is niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat het begrip ‘uitbuiting’ niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen, maar dat het handelen zoals in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
4.3.3.3 Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met de minderjarige [slachtoffer 2] heeft gesproken over het werken in de prostitutie. Hij heeft haar vervolgens in contact gebracht met medeverdachte [medeverdachte 1] en hij heeft haar naar een woning aan de [adres 1] in [plaats] gebracht waar prostitutiewerkzaamheden werden verricht door andere vrouwen. Verdachte heeft ook daarna nog bemoeienis met [slachtoffer 2] gehad. Op 19 en 20 november 2015 heeft hij WhatsApp contact met medeverdachte [medeverdachte 2] over [slachtoffer 2] . De rechtbank maakt uit de hiervoor weergegeven gesprekken op dat verdachte met [medeverdachte 2] bespreekt of [slachtoffer 2] , die in de gesprekken ‘die lichte’ wordt genoemd, naar de woning kan komen, omdat er klanten zijn. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het opzet hadden op het tewerkstellen van [slachtoffer 2] in de prostitutie. Dat [slachtoffer 2] in de [adres 1] nog geen seks zou hebben gehad met klanten, zoals zij zelf heeft verklaard, maakt dit niet anders. Overigens zou zij wel via de webcam in de woning aan de [adres 1] seksuele handelingen voor klanten hebben verricht. Dat verdachte hiervan wist blijkt echter niet uit het dossier.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten behoeve van het tewerkstellen van [slachtoffer 2] in de prostitutie. Het ten laste gelegde medeplegen kan dan ook worden bewezen.
Door te handelen zoals hiervoor beschreven heeft verdachte samen met zijn medeverdachten handelingen ondernomen waarvan zij wisten dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr).
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de wetsgeschiedenis ten aanzien van het bepaalde
in artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr, vloeit voort dat de wetgever voor ogen heeft gehad om
handelingen die kunnen worden aangemerkt als het brengen van een ander tot prostitutie als die ander minderjarig is (sub 5) aan te merken als uitbuiting van die minderjarige.
Dit brengt met zich mee dat ook bewezen kan worden dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr bepaalde. Verdachte heeft [slachtoffer 2] immers geworven door haar te vragen of zij in de prostitutie wilde werken. Hierna heeft hij haar gehuisvest door haar in contact te brengen met medeverdachte [medeverdachte 1] , wiens woning gebruikt werd voor prostitutiewerkzaamheden. Dit heeft verdachte gedaan met het oogmerk [slachtoffer 2] te faciliteren in haar prostitutiewerk. Het oogmerk van verdachte is dan ook gericht geweest op uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr.