5.3Het oordeel van de rechtbank
Daadstrafrecht
Het Nederlands strafrecht gaat uit van een zogenaamd “daadstrafrecht” en niet van een “intentiestrafrecht”. Dat wil zeggen dat het alleen strafbaar is als je iets doet en het dus niet strafbaar is als je iets alleen maar zou willen of van plan bent. Er zijn grofweg drie redenen waarom de wetgever die keuze voor het “daadstrafrecht” heeft gemaakt. De eerste reden is dat voordat iemand strafbaar handelt er nog geen “kwaad” is geschied; er is nog geen schade toegebracht. Dan is strafrechtelijk optreden niet nodig. De tweede reden is dat men vrij is om te handelen en te denken wat men wil zolang men geen inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. Een intentie zonder daad maakt geen inbreuk op de vrijheid van een ander. De derde reden is dat niet iedere intentie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Iemand kan immers ook nog van mening veranderen en zijn plan toch niet uitvoeren. Het recht richt zich daarom alleen op extern controleerbare feiten en die moeten strafbaar zijn wil een straf kunnen volgen.
Poging
Als een delict nog niet is voltooid, kan toch sprake zijn van strafbaar handelen. Bijvoorbeeld als sprake is van een strafbare poging een delict te plegen. Om tot een bewezenverklaring van een poging te komen moet de verdachte een gedraging of gedragingen hebben verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zo heeft de Hoge Raad onder andere in het Cito-arrest geoordeeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Artikel 385a Sr bepaalt dat een kaping inhoudt het in de macht van de dader brengen of houden of van de route doen afwijken van het luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging. Een strafbare poging tot kaping vereist daarom dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het in de macht brengen of van de route doen afwijken van de helikopter. De uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op de kaping en dus niet op de voorbereiding daarvan of het vluchten na afloop.
Het plan van verdachten was om de helikopter (al dan niet met geweld) te kapen op de locatie van de tussenlanding in Weert. Op die plaats stond een BMW geparkeerd, met daarin onder meer [medeverdachte 4] . Hij zou de helikopter na de overname besturen. In deze BMW was een tas met wapens en munitie, kraaienpoten, kabelbinders, tape, autobanden, touwen met karabijnhaken, benzine en vuurwerk aanwezig. De inzittenden hebben de auto niet verlaten. De auto is weggereden op het moment dat de helikopter met daarin politieagenten in Weert arriveerde.
Op het moment dat [medeverdachte 1] op Kempen Airport in Budel werd aangehouden was men nog niet begonnen met het kapen van de helikopter. De helikopter met daarin politieagenten is opgestegen in Budel en naar Weert gevlogen, maar is daar niet geland. De verdachten in de BMW in Weert hebben de auto niet verlaten. Men stond weliswaar in de startblokken, maar heeft geen begin gemaakt met de overname van de helikopter. De rechtbank ziet overeenkomsten tussen onderhavige zaak en de situatie die in het zogeheten ‘GWK-arrest’aan de orde was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat nog geen sprake was van een begin van uitvoering waardoor verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt om dezelfde reden ook van feit 2 vrijgesproken. De verdachten zijn namelijk evenmin begonnen met de bevrijding van [naam gevangene] uit de PI in [plaats] . De bevrijding zou pas na de kaping van de helikopter plaatsvinden. Er zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd met betrekking tot de beoogde bevrijding van [naam gevangene] .
Voorbereiding
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Er kon dan geen adequate vervolging plaatsvinden en men vreesde dat een stukgemaakte zaak als een soort generale repetitie zou kunnen dienen. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
Artikel 46 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
De in artikel 46 Sr opgenomen voorbereidingshandelingen (verwerven, vervaardigen, voorhanden hebben etc.) en voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en vervoermiddelen) zijn limitatief opgesomd en vormen een beperking van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling wordt daarnaast ingeperkt door het vereiste dat de voorbereidingsmiddelen (dat kunnen immers ook heel alledaagse voorwerpen zijn)bestemd zijntot het begaan van eenernstig, nader bepaald misdrijfwaar een gevangenisstraf van acht jaar of meer voor kan worden opgelegd. Met de term ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,NJ2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval). Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is dus vereist dat wordt bewezen dat de voorbereidingsmiddelen ”bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf”. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat deze voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Uit deze rechtspraak volgt dat drie criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf: de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen (1), het gebruik daarvan (2) en het misdadige doel (3) dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Aan verdachte is (onder feit 1 subsidiair) – samengevat – tenlastegelegd dat hij opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen (een)mobiele telefoon(s), simkaart(en), auto’s, hotelkamer(s), e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, (onderdelen van) vuurwapen(s) en/of munitie, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen of brandbare stoffen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die voorbereidingsmiddelen
bestemd waren tot het begaan van het kapen van een helikopter.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende is gebleken dat een helikopter is gehuurd die vervolgens door verdachten zou worden gekaapt om daarmee een gevangene uit de PI te kunnen bevrijden. Het misdadige doel (3) dat de verdachten in dit onderzoek voor ogen stond, is dus duidelijk. Om de helikopter te kunnen kapen zijn voorbereidingen getroffen. Er is een helikopter gehuurd, de locatie voor de tussenlanding in Weert is uitgezocht, er is een piloot geregeld die over de te vliegen route is geïnstrueerd en er waren wapens aanwezig in de BMW in Weert om bij de kaping te gebruiken.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen (met uitzondering van de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert), niet waren bestemd tot het begaan van het kapen van een helikopter. Deze voorbereidingsmiddelen (telefoons, simkaarten, auto’s, hotelkamers, e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen en brandbare stoffen) zouden namelijk geen rol van betekenis spelen bij het daadwerkelijk kapen van de helikopter.
De telefoons en simkaarten werden weliswaar veelvuldig gebruikt om met elkaar te overleggen over het voorgenomen plan, maar daarmee waren deze telefoons slechts dienstig bij de voorbereiding zelf en niet bestemd om het misdrijf mee te plegen. De telefoons zouden geen rol spelen bij het feitelijk overnemen van de helikopter. Ook de e-mailwisseling met het Helicentre over het huren van een helikopter en de hotelkamers die mogelijk zijn gebruikt om met elkaar het plan door te spreken, speelden uitsluitend een rol in de voorbereiding van de kaping maar niet bij de kaping zelf.
Met de voertuigen zijn verdachten naar Budel, Weert en Roermond gereden en konden zij na afloop vluchten. In het geval van een achtervolging door de politie zouden kraaienpoten de vlucht kunnen vergemakkelijken en met de benzine en vuurpijlen worden voertuigen nog al eens in brand gestoken om sporen uit te wissen. De auto’s, kraaienpoten, vuurpijlen en brandbare stoffen zouden in het plan van verdachten een rol hebben gespeeld bij de vlucht, maar niet bij het kapen van de helikopter.
Het touw en de autobanden die zich in de BMW in Weert bevonden, waren bedoeld om te worden gebruikt bij de bevrijding van de gevangene en dus niet bij de kaping van de helikopter.
Het spreekt voor zich dat wapens en munitie naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik wel bestemd kunnen zijn tot het begaan van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit, maar dat geldt alleen voor de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert. Op die plek zou de tussenlanding en kaping plaatsvinden. De wapens (en wapenonderdelen) die elders aanwezig waren (in de woning aan de [adres 1] die als uitvalsbasis diende, in de Audi in Roermond, in de Opel Astra in Amsterdam) zouden namelijk, gezien hun locatie, niet worden ingezet bij of gebruikt worden voor het kapen van de helikopter.
Dat betekent dat de rechtbank alleen de wapens en munitie die in de BMW in Weert aanwezig waren, als voorbereidingsmiddel voor het kapen van de helikopter aanmerkt.
Verdachte is als bijrijder aangehouden in de Audi die in Sint-Joost rondreed en geparkeerd stond. Verdachte was dus geen inzittende van de BMW waarin de tas met wapens en munitie lag die bij de kaping zou worden gebruikt. Derhalve dringt zich de vraag op of verdachte op de hoogte was van de wapens die zich in de BMW bevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Dit is door de verdediging ook niet betwist. Dit telefoonnummer komt in de tapgesprekken in het dossier wel voor, maar over het gebruik of de aanwezigheid van wapens ten behoeve van een kaping wordt in deze gesprekken niet gesproken. Er zijn ook geen observaties, DNA-sporen, dactyloscopische sporen of andere onderzoeksbevindingen die aantonen dat verdachte wetenschap heeft gehad van wapens in de BMW in Weert of van een gewelddadig plan om een helikopter te kapen. Het DNA-spoor van verdachte dat op het pistool in de Opel Astra is aangetroffen, maakt dat niet anders nu dit wapen niet zou worden gebruikt ten behoeve van de kaping. De Opel Astra was immers ten tijde van de voorgenomen kaping in Amsterdam. Ook uit de aanwezigheid van verdachte in het hotel op 11 oktober 2017 en zijn ontmoeting met [naam bestuurder] en [medeverdachte 7] in het eethuis op diezelfde dag, kan niet worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens in de BMW in Weert of van een gewelddadig plan om de helikopter te kapen.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte één van de personen is geweest die in de woning aan de [adres 1] kwam en daar kraaienpoten zou hebben gefabriceerd. Omdat [medeverdachte 4] veel wisselende verklaringen heeft afgelegd en meerdere keren personen met elkaar heeft verward, zal de rechtbank zijn verklaring alleen voor het bewijs gebruiken voor zover zijn verklaring wordt bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Er is geen ander bewijs dat verdachte in de woning aan de [adres 1] is geweest en de verklaring van [medeverdachte 4] dus ondersteunt. De rechtbank ziet daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat verdachte in die woning is geweest en kraaienpoten heeft gemaakt.
Zoals hierna uitgebreider zal worden overwogen, kan wel worden bewezen dat verdachte de AK-47, wapenonderdelen en munitie die in de Audi aanwezig waren, voorhanden heeft gehad. Vast staat echter dat dit wapen niet zou worden gebruikt bij de te plegen kaping nu de overname van de helikopter op een andere locatie zou plaatsvinden dan waar verdachte en dit wapen, deze wapenonderdelen en deze munitie zich bevonden.
Verdachte wordt dus vrijgesproken van het voorbereiden van een kaping nu er onvoldoende bewijs is dat aantoont dat verdachte wist van de aanwezigheid van de wapens in de BMW in Weert, of op de hoogte was van het plan om met geweld de helikopter over te nemen.
Feit 3
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de wapens en munitie in de BMW en in de [adres 1] (al dan niet in vereniging met anderen) voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen gegevens die verdachte rechtstreeks verbindt aan de tenlastegelegde wapens, in de zin dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en daarover kon beschikken. Dit maakt dat hij hiervan wordt vrijgesproken.
Dit is anders wat betreft de AK-47 en de tas met munitie en wapenonderdelen die uit de Audi in de berm zijn gegooid tijdens de vlucht voor de politie. Verdachte was de bijrijder van de Audi en door de politieagenten die de auto achtervolgde is gezien dat de bijrijder spullen uit het raam gooide. Het wapen en de tas zijn aangetroffen in de berm aan de bijrijderskant. De rechtbank concludeert daarom dat verdachte degene is geweest die genoemde tas en het wapen uit de auto heeft gegooid. Uit deze gedraging leidt de rechtbank tevens af dat hij op de hoogte was de inhoud van de tas en het illegale karakter daarvan. Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen, de wapenonderdelen en patronen en dat hij hier beschikkingsmacht over had. De rechtbank gaat daarbij uit van een wapen van categorie III, gelet op het wapenrapport van de wapendeskundige en zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen.
Op het pistool en de geluiddemper die in de Opel Astra zijn gevonden, is een DNA-spoor van verdachte aangetroffen. Dit impliceert in beginsel dat, behoudens contra-indicaties, verdachte dit wapen op enig moment heeft aangeraakt en dus ook wetenschap had van de aanwezigheid van dat wapen. Verdachte heeft geen bevredigende verklaring voor het aantreffen van dit DNA-spoor gegeven. Het voorhanden hebben van dit wapen en wapenonderdeel is echter niet aan verdachte tenlastegelegd. Omdat de rechtbank gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging, kan zij verdachte niet voor het bezit van dit wapen veroordelen.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de heling van de drie auto’s, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van die auto’s wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Geen van de verdachten is in verband te brengen met de diefstal van deze auto’s, er was geen braakschade, de auto’s waren voorzien van kentekenplaten en verdachten beschikten over de sleutels. Daarnaast werden door verdachten ook huurauto’s gebruikt en het was voor verdachte daarom niet goed mogelijk om te weten of auto’s gehuurd of gestolen waren. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto’s gestolen waren, is niet gebleken.