ECLI:NL:RBAMS:2018:8006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
13/730047-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor wapenbezit en vrijspraak van poging tot kaping en bevrijding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot kaping van een helikopter, poging tot bevrijding van een gevangene, heling van auto’s en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot kaping en bevrijding, omdat er geen sprake was van een begin van uitvoering van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de uitvoering van het plan en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de gewelddadige plannen van de medeverdachten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, een AK-47, en munitie, die hij in een auto had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de ernst van het wapenbezit en de risico’s voor de veiligheid van de maatschappij. De rechtbank benadrukte dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt en dat de verdachte zich hiervan bewust was, gezien zijn handelingen tijdens de achtervolging door de politie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730047-17
Datum uitspraak: 12 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] , gedetineerd in het [justitieel complex] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 januari 2018, 28 maart 2018, 20 juni 2018, 11 september 2018, 12 september 2018, 13 september 2018, 17 september 2018 en 29 oktober 2018. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. C.J. Cnossen en H. Hoekstra (hierna: officier van justitie), en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. T.E. Korff, naar voren heeft gebracht.
Het onderzoek 13Leyburn richt zich op de volgende verdachten die hierna in het vonnis bij hun achternaam zullen worden genoemd: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij
1. zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een
pogingtot kaping van een helikopter door deze helikopter met geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht te brengen/houden en/of van zijn route af te doen wijken.
Als de rechtbank dat niet bewezen acht, wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen een kaping van een helikopter heeft
voorbereid.
2. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 samen met anderen heeft geprobeerd een gevangene, te weten [naam gevangene] , uit de Penitentiaire Inrichting te [plaats] te bevrijden.
3. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017, al dan niet samen met anderen, wapens voorhanden heeft gehad, waaronder automatische vuurwapens, munitie en wapenonderdelen(patroonhouders en –magazijnen).
4. zich in de periode van 7 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van heling van drie auto’s, te weten een Audi met origineel kenteken [kenteken] , een BMW met origineel kenteken [kenteken] en een BMW voorzien van (valse) kentekenplaten [kenteken] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij het vonnis.

3.Voorvragen

De verdediging heeft bij pleidooi het verweer gevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het samen met andere helen van drie auto’s (feit 3) partieel nietig dient te worden verklaard, namelijk voor het deel dat betrekking heeft op het laatste gedachtestreepje, te weten de wapens die in een tas zijn aangetroffen. Nu er verschillende wapens in het dossier voorkomen, kan niet worden volstaan met een dusdanig algemene formulering in de tenlastelegging, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
De tenlastelegging moet in het licht van het dossier worden beoordeeld. Nu er medeplegen op de tenlastelegging staat, richt de verdenking zich ook op de gedragingen van de medeverdachten en ziet de verdenking in beginsel op alle wapens die in het dossier voorkomen. Daarom is voldoende duidelijk waar verdachte zich tegen dient te verdedigen. Het verweer wordt dus verworpen.
De dagvaarding is dus geldig. Deze rechtbank is voorts bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

4.1
Beschrijving relevante feiten en omstandigheden
Door een persoon die opgaf te zijn genaamd [medeverdachte 2] is getracht om bij het Helicentre Lelystad een helikopter te huren. Hij gaf aan dat hij een rondvlucht wilde maken met zijn vriendin en dat hij op 4 oktober 2017 wilde vertrekken van heliplatform Heythuysen (Limburg). De helikopter die hij wilde huren was geschikt om vier personen te vervoeren. Omdat de vierpersoons helikopter duurder was dan een tweepersoons helikopter en [medeverdachte 2] afkomstig was uit [woonplaats] en wilde vertrekken vanuit Limburg, kreeg het personeel van het verhuurbedrijf argwaan. Uiteindelijk besloten zij, in overleg met de luchtvaartpolitie, de reservering uit te stellen en werd door de politie een pseudodienstverleningstraject opgestart waardoor het contact met het Helicentre heimelijk werd overgenomen door de politie. De politie had namelijk het vermoeden gekregen dat met de helikopter [naam gevangene] zou worden bevrijd die gedetineerd zat in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) in [plaats] . Vervolgens werd afgesproken om de rondvlucht op 11 oktober 2017 te maken. [medeverdachte 2] zou zich om 13:30 uur melden op Kempen Airport in Budel (Noord-Brabant). De helikopter zou daar opstijgen en in Weert (Limburg) een tussenlanding maken om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen.
Op grond van tapgesprekken en observaties voorafgaand aan en op 11 oktober 2017 ontstond het vermoeden dat meerdere personen een kaping van de helikopter en de bevrijding van een gevangene aan het beramen waren. [medeverdachte 4] was de piloot die de gekaapte helikopter moest besturen. Hij was op 27 september 2017 vanuit Colombia naar Nederland gereisd. Uit observaties bleek dat in Praxis bouwmarkten schroeven en pvc-buizen (veelal gebruikt om kraaienpoten mee te maken) en spanbanden werden aangeschaft. Na de aanhoudingen zijn kraaienpoten en spanbanden aangetroffen in de gebruikte voertuigen. Ook bleek uit observaties dat diverse verdachten zich op 11 oktober 2017 begaven in de omgeving van [plaats] (PI waar [naam gevangene] gedetineerd zat), Budel (opstijglocatie helikopter) en Weert (locatie tussenstop). Er vonden gesprekken plaats die erop duidden dat personen in het bezit waren van vuurwapens en er zijn afspraken gemaakt over onder meer de locatie waar de helikopter zou worden overgenomen, de te gebruiken voertuigen en het tijdstip waarop [naam gevangene] zou worden bevrijd. Uit onderzoek bleek dat één van de auto’s waar de groep gebruik van maakte op het terrein stond van het Blue Collar hotel in Eindhoven. Aan de hand van camerabeelden van het hotel bleek dat [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 in dit hotel verbleven.
[medeverdachte 5] heeft op 11 oktober 2017 [medeverdachte 1] naar het helikopterplatform in Budel gebracht. Het onderzoeksteam heeft [medeverdachte 1] aangehouden op het moment dat hij in de helikopter wilde stappen.
In Weert werd gezien dat een BMW naar de locatie reed waar de helikopter zou landen om de ’vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen. Op het moment dat de politie in Weert tot aanhouding over wilde gaan, reed de BMW met hoge snelheid weg. De politie zette de achtervolging in. Uit de BMW stapten op enig ogenblik drie personen die te voet verder vluchtten. De bestuurder van de BMW reed hierna verder, maar verloor korte tijd later de macht over het stuur en raakte van de weg waarna hij kon worden aangehouden. Die bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 3] . In de bosschages aan de Koenraadtweg te Maarheeze, ter hoogte van de plek waar de BMW is gecrasht, werd een tas aangetroffen met daarin onder andere een AK-47, een pistool, een revolver, munitie en patroonmagazijnen.
In Roermond werd gezien dat een BMW en een Audi in de omgeving van de PI stonden geparkeerd. Toen het arrestatieteam tot aanhouding van de inzittenden van de Audi over wilde gaan ramde de Audi een voertuig van het arrestatieteam, reed op de leden van het arrestatieteam in en ging er met hoge snelheid vandoor. Bij deze actie is door leden van het arrestatieteam meermaals op de Audi geschoten. Tijdens de achtervolging werd gezien dat een op een AK-47 gelijkend voorwerp en een langwerpige tas uit de Audi werden gegooid. Later bleken in deze tas magazijnen voor een AK-47 en losse patronen te zitten. De Audi is hierna door het arrestatieteam van de weg geramd en tot stilstand gekomen. Uit de Audi vluchtten twee personen. De bestuurder van de Audi, [naam bestuurder] , is vervolgens door de politie neergeschoten en is aan zijn verwondingen overleden. De bijrijder van de Audi kon worden aangehouden en bleek verdachte te zijn.
4.2.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachten een helikopter wilden huren met het plan deze helikopter te kapen op de tussenlandingsplaats in Weert en vervolgens te gebruiken om [naam gevangene] uit de PI in [plaats] te bevrijden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke rol verdachte hierbij heeft gehad. Zij dient zich hierbij te beperken tot de tekst van de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging. De rechtbank mag die tenlastelegging niet uitbreiden of ingrijpend wijzigen. Criminele organisatie staat niet (meer) op de tenlastelegging en zal daarom niet worden besproken.
4.3
Dilemma
De rechtbank hecht er voorts aan op te merken dat dankzij de alertheid en het kordate optreden van medewerkers van het Helicentre en de politie het plan van verdachten vroegtijdig is verijdeld. Daarmee is een zeer ernstige en gevaarlijke situatie voorkomen. Het aanhouden van verdachten om misdaden te voorkomen wordt ook wel het ‘stukmaken van een onderzoek’ genoemd. Het is vaak een duivels dilemma op welk moment de politie het best tot aanhoudingen over kan gaan. Enerzijds spelen veiligheidsoverwegingen een rol en kan de politie niet lijdzaam toezien dat er gevaarlijke situaties ontstaan en de veiligheid van mensen in gevaar komt. Anderzijds kan het stukmaken van een onderzoek tot gevolg hebben dat de verdachten niet of voor weinig strafbare feiten veroordeeld kunnen worden omdat er vroeg is ingegrepen en er nog geen strafbare feiten zijn gepleegd. In onderhavige zaak speelde dit dilemma ook. Dit zal nader worden besproken in rubriek 5.3.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat het de bedoeling was om met een gekaapte helikopter [naam gevangene] te bevrijden uit de PI. Dit betekent dat beide feiten onderdeel vormden van één misdadig plan. Hierbij waren de onderlinge rollen en taken verdeeld en was ieders rol afgestemd op de actie van de medeverdachten. De boeking van de vierpersoons helikopter, gevolgd door de melding van [medeverdachte 1] op het afgesproken tijdstip in Budel, terwijl de BMW klaarstond in Weert met daarin zwaarbewapende verdachten waaronder een helikopterpiloot, terwijl ook de Audi met andere verdachten gereed stond in de omgeving van Roermond, vormen gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van de kaping en de hulp bij de bevrijding.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 11 oktober 2017 ingecheckt in het Blue Collar hotel met het identiteitsbewijs op naam van [naam] . Hij is later die dag na een achtervolging aangehouden als bijrijder van de Audi. Uit deze Audi is een tas met daarin een wapen, patroonhouder en munitie gegooid. In de Audi zijn verder een jerrycan met benzine, kraaienpoten en vuurpijlen aangetroffen. Van verdachte zijn vingerafdrukken aangetroffen op goederen uit de Peugeot en de Opel Astra, namelijk op een pistool en op een geluiddemper. Verdachte was ook al eerder dan op 11 oktober 2017 betrokken bij de voorbereidingen. Uit historische telefoongegevens blijkt dat hij in de nacht van 3 op 4 oktober 2017 naar Eindhoven is gereisd en in de nacht van 10 op 11 oktober aanwezig is geweest bij een voorverkenning in Maarheeze. Zijn telefoon behoort tot een reeks van de door verdachten gebruikte telefoons die op 25 of 26 september 2017 zijn geactiveerd. Uit telefoontaps blijkt verder dat verdachte op 9 oktober 2017 een boormachine moest halen en op 10 oktober 2017 een afspraak had met [medeverdachte 1] en daarna samen met hem aankopen is gaan doen bij de Praxis. De slotsom luidt dat verdachte zeer nauw en actief betrokken is geweest bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van de plannen.
Op grond van het voorgaande kunnen het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot kaping van een helikopter, en de onder feit 2 tenlastegelegde poging hulp bij bevrijding van een gevangene, worden bewezen. Verdachte heeft hierbij de rol van medepleger vervuld. Hij heeft met de overige verdachten bewust en nauw samengewerkt. Dit blijkt onder meer uit de speciaal voor de bevrijdingsactie gehuurde voertuigen, men beschikte ook over snelle gestolen voertuigen, voorafgaand aan de ochtend van 11 oktober 2017 werden voorverkenningen gedaan, de verdachten hebben zich ’s nachts verzameld in het Blue Collar hotel en bevonden zich op de actiedag op de afgesproken plaatsen in de gestolen voertuigen, die onder andere waren voorzien van de benodigde goederen zoals zelf gemaakte kraaienpoten, benzine en automatische vuurwapens.
De onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde heling en wapenbezit in vereniging kunnen ook worden bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot kaping (het onder feit 1 primair tenlastegelegde) omdat geen sprake was van een strafbare poging. Hiervoor is een begin van uitvoering vereist. Dat [medeverdachte 1] op het vliegveld te Budel was verschenen is nog niet een begin van uitvoering van het delict kaping. In het geval van artikel 385a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet het gaan om het met geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht brengen of houden of van de route doen afwijken van een luchtvaartuig. Voor de vraag of sprake is van een begin van uitvoering van de kaping moet worden gekeken naar de situatie in Weert; de plek van de tussenlanding waar de vermoedelijke kaping zou gaan plaatsvinden. De personen in de daar aanwezige BMW hebben de auto niet verlaten en geen van de wapens was gereed om hiermee geweld uit te oefenen dan wel te dreigen om de helikopter te kapen. De situatie lijkt op de situatie in de zaak van het Grenswisselkantoor. Dit levert geen poging op.
Als er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een begin van uitvoering, dient verdachte te worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van medeplegen. Verdachte was op 11 oktober 2017 niet in Weert aanwezig. Hij zou pas in beeld komen na de kaping en na de bevrijding. De rol die verdachte wordt toegedicht heeft dan ook betrekking op een gedraging
nade uitvoering van het strafbare feit. Dat kan alleen bijdragen aan een bewezenverklaring van medeplegen als zijn rol in de voorbereiding van dusdanig gewicht is geweest dat zijn afwezigheid tijdens de uitvoering van het plan daardoor wordt gecompenseerd. Niet vast staat dat verdachte op 3 en 4 oktober 2017 de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] was en dus in het hotel in de bed & breakfast in Eindhoven is geweest. Verdachte betwist ook op 10 oktober 2017 met [medeverdachte 1] in de Praxis te zijn geweest. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte (hij noemt hem “ [bijnaam] ”) in de woning aan de [adres 1] bezig was met een boormachine, grote schroeven en buizen. Deze verklaring kan niet voor het bewijs worden gebezigd nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht en zijn verklaringen daarnaast inconsistent en onbetrouwbaar zijn en in eerste instantie op veel punten aantoonbaar onjuist waren. Bovendien levert het aanwezig hebben van voorwerpen zoals boormachines, schroeven, spanbanden en pvc-buizen geen wezenlijke en significante bijdrage op met betrekking tot de kaping van de helikopter.
Ook het feit dat verdachte op 11 oktober 2017 een hotelkamer heeft geboekt in het Blue Collar hotel betekent niet dat verdachte een rol heeft gehad bij de kaping. Uit observaties en tapgesprekken is gebleken dat verdachte in een donkerkleurige BMW rondjes heeft gereden in Sint Joost, die auto heeft geparkeerd en later in de Audi bij [naam bestuurder] heeft plaatsgenomen. De handelingen die verdachte heeft verricht kunnen niet worden gezien als een significante bijdrage, maar neigen eerder naar medeplichtigheid.
Een derde argument om verdachte vrij te spreken van betrokkenheid bij de kaping is dat er geen bewijs is waaruit volgt dat verdachte wist dat een helikopter zou worden gekaapt. Bij hem ontbrak dus het opzet op het gronddelict. Uit het dossier blijkt overduidelijk dat verdachte niet werd betrokken bij de afspraken die werden gemaakt over de wijze waarop de helikopter zou worden bemachtigd. Uit de getapte gesprekken blijkt bovendien dat de handelswijze over het kapen van de helikopter door vermoedelijk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] pas op het allerlaatste moment werd besproken.
Behalve dat geen sprake was van een poging was ook geen sprake van voorbereiding van kaping (feit 1 subsidiair). Verdachte heeft zelf geen e-mailberichten, touwen en autobanden voorhanden gehad. De voertuigen en de goederen die zich in de voertuigen bevonden, zoals kraaienpoten, brandbare stoffen, vuurpijlen en wapens, zijn niet bestemd tot het begaan van het delict kaping. Deze voertuigen en voorwerpen zouden pas aan bod komen nadat [naam gevangene] was bevrijd. Ook het wapen in de Audi en het pistool in de Opel Astra waren niet bedoeld om bij de kaping te gebruiken. Deze wapens waren ook niet op de plek van de beoogde kaping (Weert) aanwezig. Het feit dat tijdens de voorbereiding gebruik werd gemaakt van telefoons en hotelkamers heeft niet direct tot gevolg dat deze als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 Sr kunnen worden bestempeld nu de Hoge Raad heeft overwogen dat met de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld wordt op het misdrijf dat wordt voorbereid en niet op de voorbereiding zelf.
Ook van feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken. Het bemachtigen van de helikopter was immers nog maar de eerste stap om [naam gevangene] te bevrijden. Zonder de helikopter was dit onmogelijk. De helikopter is nooit in de macht van de medeverdachten geweest. Er zitten vervolgens nog te veel schakels tussen de kaping en de bevrijding om van een begin van uitvoering met de bevrijdingsactie te kunnen spreken. Dat verdachte en [naam bestuurder] op een andere locatie stonden te wachten weegt niet mee bij de vraag of sprake was van een begin van uitvoering. Zij vervulden namelijk pas een rol als [naam gevangene] daadwerkelijk zou zijn bevrijd. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat er wel sprake is geweest van een begin van uitvoering met betrekking tot de bevrijding van [naam gevangene] , dan is de rol van verdachte van onvoldoende betekenis geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Ten aanzien van feit 3 kan verdachte slechts worden veroordeeld voor het op 11 oktober 2017 voorhanden hebben van de wapens en munitie die zijn aangetroffen langs de berm nadat hij en [naam bestuurder] wegvluchtten voor de politie. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte de overige tenlastegelegde wapens en munitie voorhanden heeft gehad in de zin dat hij zich van de aanwezigheid van die wapens in meer of mindere mate bewust van was.
Omdat geen enkel bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte wist of had moeten weten dat de auto’s waren gestolen, moet verdachte ook van feit 4 worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Daadstrafrecht
Het Nederlands strafrecht gaat uit van een zogenaamd “daadstrafrecht” en niet van een “intentiestrafrecht”. Dat wil zeggen dat het alleen strafbaar is als je iets doet en het dus niet strafbaar is als je iets alleen maar zou willen of van plan bent. Er zijn grofweg drie redenen waarom de wetgever die keuze voor het “daadstrafrecht” heeft gemaakt. De eerste reden is dat voordat iemand strafbaar handelt er nog geen “kwaad” is geschied; er is nog geen schade toegebracht. Dan is strafrechtelijk optreden niet nodig. De tweede reden is dat men vrij is om te handelen en te denken wat men wil zolang men geen inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. Een intentie zonder daad maakt geen inbreuk op de vrijheid van een ander. De derde reden is dat niet iedere intentie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Iemand kan immers ook nog van mening veranderen en zijn plan toch niet uitvoeren. Het recht richt zich daarom alleen op extern controleerbare feiten en die moeten strafbaar zijn wil een straf kunnen volgen.
Poging
Als een delict nog niet is voltooid, kan toch sprake zijn van strafbaar handelen. Bijvoorbeeld als sprake is van een strafbare poging een delict te plegen. Om tot een bewezenverklaring van een poging te komen moet de verdachte een gedraging of gedragingen hebben verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zo heeft de Hoge Raad onder andere in het Cito-arrest geoordeeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Artikel 385a Sr bepaalt dat een kaping inhoudt het in de macht van de dader brengen of houden of van de route doen afwijken van het luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging. Een strafbare poging tot kaping vereist daarom dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het in de macht brengen of van de route doen afwijken van de helikopter. De uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op de kaping en dus niet op de voorbereiding daarvan of het vluchten na afloop.
Het plan van verdachten was om de helikopter (al dan niet met geweld) te kapen op de locatie van de tussenlanding in Weert. Op die plaats stond een BMW geparkeerd, met daarin onder meer [medeverdachte 4] . Hij zou de helikopter na de overname besturen. In deze BMW was een tas met wapens en munitie, kraaienpoten, kabelbinders, tape, autobanden, touwen met karabijnhaken, benzine en vuurwerk aanwezig. De inzittenden hebben de auto niet verlaten. De auto is weggereden op het moment dat de helikopter met daarin politieagenten in Weert arriveerde.
Op het moment dat [medeverdachte 1] op Kempen Airport in Budel werd aangehouden was men nog niet begonnen met het kapen van de helikopter. De helikopter met daarin politieagenten is opgestegen in Budel en naar Weert gevlogen, maar is daar niet geland. De verdachten in de BMW in Weert hebben de auto niet verlaten. Men stond weliswaar in de startblokken, maar heeft geen begin gemaakt met de overname van de helikopter. De rechtbank ziet overeenkomsten tussen onderhavige zaak en de situatie die in het zogeheten ‘GWK-arrest’ [1] aan de orde was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat nog geen sprake was van een begin van uitvoering waardoor verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt om dezelfde reden ook van feit 2 vrijgesproken. De verdachten zijn namelijk evenmin begonnen met de bevrijding van [naam gevangene] uit de PI in [plaats] . De bevrijding zou pas na de kaping van de helikopter plaatsvinden. Er zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd met betrekking tot de beoogde bevrijding van [naam gevangene] .
Voorbereiding
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Er kon dan geen adequate vervolging plaatsvinden en men vreesde dat een stukgemaakte zaak als een soort generale repetitie zou kunnen dienen. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
Artikel 46 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
De in artikel 46 Sr opgenomen voorbereidingshandelingen (verwerven, vervaardigen, voorhanden hebben etc.) en voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en vervoermiddelen) zijn limitatief opgesomd en vormen een beperking van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling wordt daarnaast ingeperkt door het vereiste dat de voorbereidingsmiddelen (dat kunnen immers ook heel alledaagse voorwerpen zijn)
bestemd zijntot het begaan van een
ernstig, nader bepaald misdrijfwaar een gevangenisstraf van acht jaar of meer voor kan worden opgelegd. Met de term ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,
NJ2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval).
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is dus vereist dat wordt bewezen dat de voorbereidingsmiddelen ”bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf”. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat deze voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Uit deze rechtspraak volgt dat drie criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf: de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen (1), het gebruik daarvan (2) en het misdadige doel (3) dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Aan verdachte is (onder feit 1 subsidiair) – samengevat – tenlastegelegd dat hij opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen (een)mobiele telefoon(s), simkaart(en), auto’s, hotelkamer(s), e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, (onderdelen van) vuurwapen(s) en/of munitie, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen of brandbare stoffen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die voorbereidingsmiddelen
bestemd waren tot het begaan van het kapen van een helikopter.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende is gebleken dat een helikopter is gehuurd die vervolgens door verdachten zou worden gekaapt om daarmee een gevangene uit de PI te kunnen bevrijden. Het misdadige doel (3) dat de verdachten in dit onderzoek voor ogen stond, is dus duidelijk. Om de helikopter te kunnen kapen zijn voorbereidingen getroffen. Er is een helikopter gehuurd, de locatie voor de tussenlanding in Weert is uitgezocht, er is een piloot geregeld die over de te vliegen route is geïnstrueerd en er waren wapens aanwezig in de BMW in Weert om bij de kaping te gebruiken.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen (met uitzondering van de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert), niet waren bestemd tot het begaan van het kapen van een helikopter. Deze voorbereidingsmiddelen (telefoons, simkaarten, auto’s, hotelkamers, e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen en brandbare stoffen) zouden namelijk geen rol van betekenis spelen bij het daadwerkelijk kapen van de helikopter.
De telefoons en simkaarten werden weliswaar veelvuldig gebruikt om met elkaar te overleggen over het voorgenomen plan, maar daarmee waren deze telefoons slechts dienstig bij de voorbereiding zelf en niet bestemd om het misdrijf mee te plegen. De telefoons zouden geen rol spelen bij het feitelijk overnemen van de helikopter. Ook de e-mailwisseling met het Helicentre over het huren van een helikopter en de hotelkamers die mogelijk zijn gebruikt om met elkaar het plan door te spreken, speelden uitsluitend een rol in de voorbereiding van de kaping maar niet bij de kaping zelf.
Met de voertuigen zijn verdachten naar Budel, Weert en Roermond gereden en konden zij na afloop vluchten. In het geval van een achtervolging door de politie zouden kraaienpoten de vlucht kunnen vergemakkelijken en met de benzine en vuurpijlen worden voertuigen nog al eens in brand gestoken om sporen uit te wissen. De auto’s, kraaienpoten, vuurpijlen en brandbare stoffen zouden in het plan van verdachten een rol hebben gespeeld bij de vlucht, maar niet bij het kapen van de helikopter.
Het touw en de autobanden die zich in de BMW in Weert bevonden, waren bedoeld om te worden gebruikt bij de bevrijding van de gevangene en dus niet bij de kaping van de helikopter.
Het spreekt voor zich dat wapens en munitie naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik wel bestemd kunnen zijn tot het begaan van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit, maar dat geldt alleen voor de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert. Op die plek zou de tussenlanding en kaping plaatsvinden. De wapens (en wapenonderdelen) die elders aanwezig waren (in de woning aan de [adres 1] die als uitvalsbasis diende, in de Audi in Roermond, in de Opel Astra in Amsterdam) zouden namelijk, gezien hun locatie, niet worden ingezet bij of gebruikt worden voor het kapen van de helikopter.
Dat betekent dat de rechtbank alleen de wapens en munitie die in de BMW in Weert aanwezig waren, als voorbereidingsmiddel voor het kapen van de helikopter aanmerkt.
Verdachte is als bijrijder aangehouden in de Audi die in Sint-Joost rondreed en geparkeerd stond. Verdachte was dus geen inzittende van de BMW waarin de tas met wapens en munitie lag die bij de kaping zou worden gebruikt. Derhalve dringt zich de vraag op of verdachte op de hoogte was van de wapens die zich in de BMW bevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Dit is door de verdediging ook niet betwist. Dit telefoonnummer komt in de tapgesprekken in het dossier wel voor, maar over het gebruik of de aanwezigheid van wapens ten behoeve van een kaping wordt in deze gesprekken niet gesproken. Er zijn ook geen observaties, DNA-sporen, dactyloscopische sporen of andere onderzoeksbevindingen die aantonen dat verdachte wetenschap heeft gehad van wapens in de BMW in Weert of van een gewelddadig plan om een helikopter te kapen. Het DNA-spoor van verdachte dat op het pistool in de Opel Astra is aangetroffen, maakt dat niet anders nu dit wapen niet zou worden gebruikt ten behoeve van de kaping. De Opel Astra was immers ten tijde van de voorgenomen kaping in Amsterdam. Ook uit de aanwezigheid van verdachte in het hotel op 11 oktober 2017 en zijn ontmoeting met [naam bestuurder] en [medeverdachte 7] in het eethuis op diezelfde dag, kan niet worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens in de BMW in Weert of van een gewelddadig plan om de helikopter te kapen.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte één van de personen is geweest die in de woning aan de [adres 1] kwam en daar kraaienpoten zou hebben gefabriceerd. Omdat [medeverdachte 4] veel wisselende verklaringen heeft afgelegd en meerdere keren personen met elkaar heeft verward, zal de rechtbank zijn verklaring alleen voor het bewijs gebruiken voor zover zijn verklaring wordt bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Er is geen ander bewijs dat verdachte in de woning aan de [adres 1] is geweest en de verklaring van [medeverdachte 4] dus ondersteunt. De rechtbank ziet daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat verdachte in die woning is geweest en kraaienpoten heeft gemaakt.
Zoals hierna uitgebreider zal worden overwogen, kan wel worden bewezen dat verdachte de AK-47, wapenonderdelen en munitie die in de Audi aanwezig waren, voorhanden heeft gehad. Vast staat echter dat dit wapen niet zou worden gebruikt bij de te plegen kaping nu de overname van de helikopter op een andere locatie zou plaatsvinden dan waar verdachte en dit wapen, deze wapenonderdelen en deze munitie zich bevonden.
Verdachte wordt dus vrijgesproken van het voorbereiden van een kaping nu er onvoldoende bewijs is dat aantoont dat verdachte wist van de aanwezigheid van de wapens in de BMW in Weert, of op de hoogte was van het plan om met geweld de helikopter over te nemen.
Feit 3
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de wapens en munitie in de BMW en in de [adres 1] (al dan niet in vereniging met anderen) voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen gegevens die verdachte rechtstreeks verbindt aan de tenlastegelegde wapens, in de zin dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en daarover kon beschikken. Dit maakt dat hij hiervan wordt vrijgesproken.
Dit is anders wat betreft de AK-47 en de tas met munitie en wapenonderdelen die uit de Audi in de berm zijn gegooid tijdens de vlucht voor de politie. Verdachte was de bijrijder van de Audi en door de politieagenten die de auto achtervolgde is gezien dat de bijrijder spullen uit het raam gooide. Het wapen en de tas zijn aangetroffen in de berm aan de bijrijderskant. De rechtbank concludeert daarom dat verdachte degene is geweest die genoemde tas en het wapen uit de auto heeft gegooid. Uit deze gedraging leidt de rechtbank tevens af dat hij op de hoogte was de inhoud van de tas en het illegale karakter daarvan. Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen, de wapenonderdelen en patronen en dat hij hier beschikkingsmacht over had. De rechtbank gaat daarbij uit van een wapen van categorie III, gelet op het wapenrapport van de wapendeskundige en zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen.
Op het pistool en de geluiddemper die in de Opel Astra zijn gevonden, is een DNA-spoor van verdachte aangetroffen. Dit impliceert in beginsel dat, behoudens contra-indicaties, verdachte dit wapen op enig moment heeft aangeraakt en dus ook wetenschap had van de aanwezigheid van dat wapen. Verdachte heeft geen bevredigende verklaring voor het aantreffen van dit DNA-spoor gegeven. Het voorhanden hebben van dit wapen en wapenonderdeel is echter niet aan verdachte tenlastegelegd. Omdat de rechtbank gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging, kan zij verdachte niet voor het bezit van dit wapen veroordelen.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de heling van de drie auto’s, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van die auto’s wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Geen van de verdachten is in verband te brengen met de diefstal van deze auto’s, er was geen braakschade, de auto’s waren voorzien van kentekenplaten en verdachten beschikten over de sleutels. Daarnaast werden door verdachten ook huurauto’s gebruikt en het was voor verdachte daarom niet goed mogelijk om te weten of auto’s gehuurd of gestolen waren. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto’s gestolen waren, is niet gebleken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 3
op 11 oktober 2017 te Sint Joost, gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander,
- een automatisch vuurwapen, te weten een aanvalsgeweer van categorie II (type AK-47) (aangetroffen in de berm langs de vluchtroute van de Audi met kenteken [kenteken] ) en
- munitie, te weten patronen van categorie III, geschikt om te worden verschoten met voornoemd vuurwapen (aanvalsgeweer (type AK-47) en
- een langwerpige tas met daarin onderdelen van een aanvalsgeweer van categorie III (type AK-47), te weten patroonmagazijnen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Motivering van de straf en de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en dit verzuim dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf. Immers was het aanhoudingsvuur van de politie naar de aanloop van de aanhouding van verdachte disproportioneel nu er zeventien keer op de rijdende Audi is geschoten en er niet laag is geschoten, op de banden, maar hoog en dwars door de achterruit. Hiermee is het risico genomen dat één van de inzittenden van de Audi door de kogels had kunnen worden geraakt. Hierdoor is inbreuk gemaakt op het recht op lichamelijke integriteit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht anders dan het Openbaar Ministerie niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot dan wel voorbereiding van kaping van een helikopter, poging tot bevrijding van een gevangene, het helen van auto’s en het voorhanden hebben van een groot deel van de tenlastegelegde wapens. De rechtbank veroordeelt verdachte uitsluitend wegens het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, munitie en patroonmagazijnen. De straf is daarom aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door een AK-47, patroonmagazijnen en daarvoor geschikte munitie voorhanden te hebben. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Dat geldt des te meer voor automatische vuurwapens die niet zelden gebruikt worden bij het begaan van zeer ernstige strafbare feiten. Bovendien had verdachte het vuurwapen voorhanden in een auto die zich op de openbare weg bevond en heeft hij zich daar later van ontdaan door het wapen en de munitie uit het raam van de auto te gooien.
Verdachte is blijkens zijn strafblad van 20 augustus 2018 niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat sprake is geweest van disproportioneel politieoptreden wat verdisconteerd zou moeten worden in de straf. De rechtbank heeft begrepen dat er momenteel een rijksrechercheonderzoek naar het politieoptreden loopt, en zal zich om die reden niet op detailniveau uitlaten over de vraag of het arrestatieteam correct heeft gehandeld. Het is de rechtbank vooralsnog niet gebleken dat sprake was van zodanig excessief geweld bij de aanhouding dat nu al kan worden gesproken van een vormverzuim. De rechtbank ziet in de wijze van aanhouding dus geen reden om de op te leggen straf te verlagen.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de zogenoemde oriëntatiepunten voor strafoplegging. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen is negen maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat ook munitie is aangetroffen die geschikt was om te worden verschoten met de AK-47. Verdachte heeft het wapen en de munitie voorts op de openbare weg in zijn bezit gehad.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1) 2 Kentekenplaten (5464190)
2) Krat (5464195)
3) Zak (5464196)
4) Fles Spa (5464197)
5) Jerrycan (5464198)
6) Zaktelefoon (5463843)
7) Zaktelefoon (5467225)
8) 28 munitie (5477131)
9) 28 munitie (5477134)
10 Zaktelefoon (5465385)
11) Zaktelefoon (5465386)
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen genoemd onder 1, 2, 8 en 9 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III..
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1) 2 Kentekenplaten (5464190)
2) Krat (5464195)
8) 28 munitie (5477131)
9) 28 munitie (5477134)
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
3) Zak (5464196)
4) Fles Spa (5464197)
5) Jerrycan (5464198)
6) Zaktelefoon (5463843)
7) Zaktelefoon (5467225)
10) Zaktelefoon (5465385)
11) Zaktelefoon (5465386).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2018.

Voetnoten

1.HR 8 september 1987, NJ 1988/612. Twee mannen hadden zich voorgenomen een grenswisselkantoor te overvallen. Zij hadden een auto gestolen, die van valse nummerplaten voorzien en de omgeving van het grenswisselkantoor verkend. Een dag later reden zij in de auto naar het grenswisselkantoor en wachtten in de auto met draaiende motor tot de medewerker van het grenswisselkantoor arriveerde. Zij hadden onder meer een jachtgeweer, een imitatievuurwapen, handboeien, touw en tape bij zich. De medewerker zag de auto, herinnerde zich die auto de dag ervoor ook te hebben gezien en waarschuwde de politie. Na een wilde achtervolging werden de twee mannen aangehouden. De Hoge Raad zag hierin geen begin van uitvoering: “wanneer iemand het voornemen heeft opgevat in een bank het misdrijf voorzien bij art. 317 te plegen kan niet worden gezegd dat hij aan dat misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook – die auto niet heeft verlaten noch – in of vanuit die auto – een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.”