ECLI:NL:RBAMS:2018:8082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
13-701208-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een psychiatrische maatregel na mishandeling met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren in 1991, beschuldigd van meerdere mishandelingen. De feiten vonden plaats in Amsterdam en Oostrum in 2018. De rechtbank heeft op 16 november 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 2 november 2018. De officier van justitie, mr. C.J. van Aert, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.E. de Haas. De tenlastelegging omvatte mishandeling van drie personen, met als belangrijkste feiten de mishandeling van [persoon 1] op 2 februari 2018, de poging tot zware mishandeling van [persoon 2] op 4 juli 2018, en de mishandeling van [persoon 3] op 16 april 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de mishandelingen van [persoon 1] en [persoon 3] bewezen konden worden verklaard, terwijl de poging tot zware mishandeling van [persoon 2] niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, gebaseerd op psychiatrische rapportages die een lichte tot matige verstandelijke beperking en symptomen van een autisme spectrum stoornis aantoonden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel. De benadeelde partij [persoon 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de bewindvoerder van de verdachte niet was opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701208-18
Datum uitspraak: 16 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [locatie detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
2 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. van Aert, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.E. de Haas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
mishandeling van [persoon 1] op 2 februari 2018 te Amsterdam;
Feit 2:
primair:poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 2] op 4 juli 2018 te Oostrum;
subsidiair:mishandeling van [persoon 2] op 4 juli 2018 te Oostrum;
Feit 3:mishandeling van [persoon 3] op 16 april 2018 te Oostrum.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en onder 3 ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op basis van de stukken in het dossier.
De onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan ook bewezen worden op grond van de aangifte, de verklaring van aangever [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), de getuigenverklaring en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft meermalen als een wilde met zijn vuisten met kracht geslagen tegen het hoofd (waaronder de slaap) van [persoon 2] . Vervolgens heeft hij [persoon 2] meermalen met kracht getrapt terwijl [persoon 2] op de grond lag. Door zo te handelen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [persoon 2] daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, mede omdat [persoon 2] op vitale plekken op zijn lijf geraakt is. Dit is naar de uiterlijke verschijningvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dat dan verdachte zich bewust moet zijn geweest dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door zijn handelen kon ontstaan. Verdachte heeft de kans op dit gevolg vervolgens aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de poging tot zware mishandeling van [persoon 2] . Van contra-indicaties is niet gebleken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de onder 1 en onder 3 ten laste gelegde mishandelingen.
Verdachte dient van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet. Het meermalen met de vuisten slaan tegen het hoofd dan wel het lichaam roept niet de aanmerkelijke kans in het leven dat een persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Voorts betwist de verdediging dat verdachte de wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen intreden door zijn handelen en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de mishandelingen die onder 1 en onder 3 zijn tenlastegelegd, kunnen worden bewezen op grond van de stukken in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primaire verwijt, poging tot zware mishandeling, is vereist dat verdachte bij de mishandeling van aangever [persoon 2] op zijn minst het voorwaardelijk opzet heeft gehad om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte meermalen met zijn vuist tegen het hoofd van [persoon 2] heeft geslagen, waaronder tegen de slaap. Getuige [persoon 3] heeft verklaard dat verdachte ‘als een wilde tekeer’ ging. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat ‘het er heftig aan toe ging’. Vervolgens is verdachte doorgegaan met het mishandelen van [persoon 2] door hem tegen het lichaam te schoppen nadat hij op de grond was terecht gekomen. Verdachte droeg daarbij slippers. Verdachte is pas met de geweldshandelingen gestopt toen medepatiënt [persoon 4] ingreep.
Hoewel er een kans is op zwaar lichamelijk letsel als iemand wordt geslagen tegen het hoofd, waaronder de slaap, en/of wordt geschopt terwijl hij op de grond ligt, acht de rechtbank die kans in dit geval niet aanmerkelijk. Ten aanzien van het schoppen gaat het immers om schoppen met ongeschoeide voet -slippers-, waarvan naar algemene ervaringsregels niet kan worden geoordeeld dat de kans aanmerkelijk is dat iemand daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ten aanzien van de klappen en schoppen kan verder niet worden vastgesteld waar en met welke kracht verdachte [persoon 2] heeft geraakt. Het dossier bevat namelijk geen letselverklaring waaruit de ernst van het letsel blijkt. Uit zijn eigen verklaring leidt de rechtbank bovendien af dat [persoon 2] weliswaar behoorlijk klachten had (namelijk: pijn aan zijn lichaam, hoofd en nek, twee builen op zijn achterhoofd, een pijnlijke rechterknie en een aantal dagen pijn aan zijn linker kaak tijdens het kauwen), maar dat het letsel niet heel ernstig was. Zo heeft hij verklaard dat het niet meer nodig was om met zijn klachten naar de huisarts te gaan omdat zijn klachten binnen twee dagen over waren.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging zware mishandeling.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen op grond van de stukken in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.

5.Het bewijs

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 02 februari 2018 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [persoon 1] in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van feit 2:
op 4 juni 2018 te Oostrum, [persoon 2] heeft mishandeld door meerdere malen te stompen tegen het hoofd en het lichaam en toen die [persoon 2] op de grond lag deze te schoppen tegen het lichaam;
ten aanzien van feit 3:
op 16 april 2018 te Oostrum, [persoon 3] heeft mishandeld door deze met kracht te slaan tegen het gezicht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de feiten niet kunnen worden toegerekend aan verdachte en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia psychiatrische rapportage van 1 augustus 2018, opgemaakt door drs. C.A.J. Veldman en van de Pro Justitia psychologische rapportage van 28 augustus 2018, opgemaakt door drs. A. Witvliet. Tevens is psychiater Veldman ter terechtzitting gehoord.
De deskundigen rapporteren, zakelijk weergegeven, eensluidend als volgt.
Verdachte heeft een lichte tot matige verstandelijke beperking. Hierdoor kan hij complexe situaties niet goed overzien en begrijpen, zijn oorzaak en gevolgrelaties niet goed inzichtelijk voor hem en is hij snel angstig. Tevens heeft hij symptomen van een autisme spectrum stoornis. Vanuit zijn autistische problematiek is verdachte niet in staat om te relativeren en emoties lopen snel hoog op. Hij is hierdoor beperkt in het vermogen zich in anderen te verplaatsen. Daarnaast is bij verdachte sprake van een psychotische kwetsbaarheid die zich onder meer kenmerkt door wanen, hallucinaties en een gebrek aan realiteitszin. De angst en boosheid van verdachte zijn te herleiden tot het ervaren van ‘djins’ (geesten) die hem kwaad willen doen of hem opdragen om dingen te doen, hetgeen tot psychoses leidt. Verdachte weet dat hij niet mag slaan en schoppen, maar raakt door zijn stoornissen onderhevig aan heftige emoties die hij niet kan plaatsen, overzien of beheersen. Wanneer anderen onrechtvaardig, boos of ongeduldig zijn, dan roept dat bij verdachte boosheid op wat wordt versterkt door de invloed van de ‘djins’, die hem aanzetten tot agressie. Bij alle ten laste gelegde mishandelingen speelden deze factoren een rol.
De deskundigen concluderen dat verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens lijdt in de vorm van een matige verstandelijke beperking. Tevens lijdt hij aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis en een psychotische kwetsbaarheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De deskundigen adviseren verdachte voor het tenlastegelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt dit advies.
De bewezen verklaarde mishandelingen kunnen verdachte om die reden niet worden toegerekend
.Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregel

8.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, onder 2 primair en onder 3 bewezen geachte feiten zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte, conform het advies van de psycholoog en psychiater, volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en derhalve te ontslaan van alle rechtsvervolging. De maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de enige juiste maatregel, nu niet is voldaan aan de voorwaarden van TBS.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Naast de voornoemde Pro Justitia rapportages van 1 augustus 2018 en 28 augustus 2018 is door S. van Enk, reclasseringsmedewerker, op 4 oktober 2018 een reclasseringsrapportage opgesteld. Uit deze rapportages en aan de ter terechtzitting van 2 november 2018 afgelegde verklaringen van psychiater Veldman en reclasseringsmedewerker Van Enk, wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
In hun rapportages hebben zowel de psycholoog als psychiater geadviseerd om verdachte te behandelen binnen een gedwongen kader. Volgens psycholoog Witvliet en reclasseringsmedewerker Van Enk verdient het de voorkeur om verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen, mits er binnen dit kader een kliniek kan worden gevonden die passend is bij de problematiek van verdachte. Psychiater Veldman heeft zowel in haar rapportage als op zitting opgemerkt dat hierbij een complicerende factor is dat verdachte reeds in meerdere klinieken heeft verbleven die niet de juiste begeleiding en behandeling konden bieden of die verdachte weigerden te blijven behandelen omdat zij de veiligheid van hun medewerkers en overige patiënten niet meer konden waarborgen. Daarnaast vreest Veldman dat de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende zal zijn, omdat verdachte een langdurige behandeling nodig zal hebben. Hoewel aansluitend aan een artikel 37 Sr maatregel behandeling in het kader van een BOPZ maatregel mogelijk is, is het hoogst onzeker of dit in dezelfde kliniek kan plaatsvinden. Betrokkene zal in dat geval moeten worden overgeplaatst, wat onwenselijk is omdat continuïteit in zijn behandeling noodzakelijk is. Behandeling van verdachte in een TBS-kader met dwangverpleging zou daarom meer aangewezen zijn, aldus Veldman. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr de aangewezen maatregel is voor verdachte, dan adviseren zowel Veldman als Van Enk dat verdachte geplaatst wordt in [naam kliniek] van Stichting Trajectum. [naam kliniek] is een voor verdachte passende kliniek omdat zij een hoog beveiligingsniveau heeft en is gespecialiseerd in het klinisch behandelen van mensen met een verstandelijke beperking, in combinatie met psychiatrie en gedragsproblematiek, in een forensisch kader. Volgens psychiater Veldman is verdachte gebaat bij een continue behandeling met begrenzingen, zonder dat vaak wordt ingegrepen. Daarom verdient het de voorkeur dat bij de behandeling van verdachte niet teveel van hem wordt verwacht en dat er aangesloten wordt bij de duidelijke kaders, zoals die aan verdachte in het PPC werden geboden. Deze kaders zijn begrenzen, weinig druk opvoeren en veel ondersteuning bieden bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.
De rechtbank komt niet toe aan verdere beoordeling van de vraag binnen welk kader de behandeling van verdachte dient plaats te vinden omdat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging en alleen een 37 Sr maatregel mogelijk is.
Verdachte wordt immers vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling en alleen de drie mishandelingen zijn bewezen verklaard. De rechtbank stelt vast dat mishandeling geen TBS-waardig delict is omdat naar de wettelijke omschrijving van artikel 300 Sr daarop geen gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het evenmin behoort tot één van misdrijven genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Hiermee is niet voldaan aan alle vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel. Nu TBS daarom niet tot de mogelijkheden behoort, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst, waarbij wordt benadrukt dat het de sterke voorkeur verdient verdachte te plaatsen in de forensische psychiatrische kliniek [naam kliniek] .

9.Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De rechtbank acht na te noemen maatregel geboden, aangezien verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij [persoon 1] vordert een bedrag van € 8,00 aan materiële schadevergoeding en een bedrag aan € 285,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering
niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de bewindvoerder van verdachte niet voor de zitting is opgeroepen. Nu verdachte een bewindvoerder heeft mag hij zelf niet langer beslissingen ten aanzien van zijn financiën maken.
Gebleken is dat er bij verdachte bewind is ingesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist. Daarmee is de rechthebbende en in dit geval dus de verdachte procesonbevoegd. In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:144 lid 1 BW) en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen, dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de advocaat van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. Oproeping van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure acht de rechtbank een te grote belasting van het strafproces.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1, 2 en 3:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Gelast dat verdachtevoor de termijn van
één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids , voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2018.
[...]
[...]
[...]
[...]