In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een voormalige werknemer van ABN AMRO, die zich benadeeld voelde door de aftoppingsregeling in het Sociaal Plan van de bank. De verzoekster, die na een reorganisatie boventallig was verklaard, verzocht om betaling van een stimuleringspremie van € 133.566,00 bruto, gebaseerd op de regeling in het Sociaal Plan, en subsidiair om een transitievergoeding van € 79.000,00 bruto. De aftoppingsregeling, die de hoogte van de stimuleringspremie afhankelijk maakte van de leeftijd van de werknemer, werd door de verzoekster als leeftijdsdiscriminatie bestempeld en in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA).
De kantonrechter oordeelde dat de aftoppingsregeling inderdaad een onderscheid naar leeftijd maakt en dat dit onderscheid niet objectief gerechtvaardigd is. De rechter benadrukte dat de regeling niet passend en noodzakelijk was, omdat oudere werknemers, die vaak een lager inkomen ontvangen na uitdiensttreding, niet adequaat gecompenseerd worden voor hun inkomensachteruitgang. De kantonrechter stelde vast dat de regeling in strijd was met de WGBLA en als nietig moest worden beschouwd. De rechter gaf ABN AMRO de gelegenheid om een berekening te maken van de schade die de verzoekster had geleden door het niet ontvangen van de stimuleringspremie, en hield verdere beslissingen aan.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van sociaal beleid binnen bedrijven, vooral als het gaat om de behandeling van oudere werknemers in ontslagprocedures. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om bij het opstellen van sociale plannen rekening te houden met de gelijke behandeling van werknemers, ongeacht hun leeftijd.