ECLI:NL:RBAMS:2018:8673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt Libische nationaliteit te hebben, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen door de Staatssecretaris. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 23 november 2018 heeft de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat Italië lid is van de Europese Unie en dat er vanuit mag worden gegaan dat Italië voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij een kwetsbaar persoon is en dat er recente decreten in Italië zijn die de asielprocedure verslechteren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.503,- en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20250 en NL18.20251
V-nummer [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman ).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van gestelde Libische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 1 oktober 2018 aanvaard.
3. Eiser voert onder meer aan dat hij een kwetsbaar persoon is. In dat verband wijst eiser erop dat hij in de EBTL [2] in Hoogeveen heeft gezeten en nu in het Penitentiair Psychiatrische Centrum te Vught. Verder beroept eiser zich erop dat in de recente jurisprudentie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel geen rekening is gehouden met de recente decreten/regelgeving in Italië. Dit betekent volgens eiser een verslechtering van de asielprocedure en de opvang. Dat is in strijd met artikel 3.2 van de Dublinverordening. Eiser wijst in dat verband nog op een artikel over de opvang in Italië “Latest Immigration Decree Drops Protection Standards” en een artikel in Newsroom over de zogenoemde SPRAR locaties. Ook beroept eiser zich op de uitspraak [3] van deze zittingsplaats van
18 oktober 2018.
4.1
De rechtbank overweegt dat Italië lid is van de Europese Unie en dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] ten opzichte van Italië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit wil zeggen dat de Afdeling er vanuit gaat dat er in Italië geen systematische tekortkomingen in de asielprocedure zijn en dat Italië adequate opvangvoorzieningen biedt aan asielzoekers.
4.2
Eiser heeft gewezen op een wetsdecreet dat op 5 oktober 2018 is ingegaan. Dit decreet beperkt de toegang tot de zogenoemde SPRAR-opvanglocaties. Deze bieden opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen en andere kwetsbare asielzoekers. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2018 is de rechtbank van oordeel het beperken van de toegang tot de SPRAR-opvanglocaties gevolgen kan hebben voor de andere opvangvoorzieningen. Daar komt bij dat uit de eerder aangehaalde uitspraak ook naar voren komt dat uit diverse (recente) rapporten blijkt dat die opvangvoorzieningen al behoorlijk onder druk stonden. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder motiveren en wellicht in dat kader ook onderzoeken wat de bredere gevolgen zijn, die het beperken van de opvang in de SPRAR-opvanglocaties kan hebben voor de opvangvoorzieningen in Italië in het algemeen.
4.3
Gelet hierop is de rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat in Italië geen sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.
4.4
Overigens volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat hij een kwetsbaar persoon zou zijn. Eiser is in de EBTL geplaatst wegens overlast en mogelijk vanwege een vergrijp in de PPC. De rechtbank ziet daarin echter - zonder verdere medische onderbouwing van de kant van eiser - geen aanleiding om aan te nemen dat eiser een kwetsbaar persoon zou zijn.
5. Het beroep is gelet op de rechtsoverwegingen 4.1 t/m 4.3 gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
6. Omdat op het beroep is beslist, is er geen reden meer om een voorziening te treffen. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor het beroepschrift het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting, vast op € 1.503,- ( met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.extra begeleiding en toezichtlocatie.
3.NL18.17748, ECLI:NL:RBDHA:12420.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246.