ECLI:NL:RBAMS:2018:8694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6743 en AWB 18_6744
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontheffingenbeleid voor milieuzone brom- en snorfietsen in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. [Verzoekster] had een ontheffing aangevraagd voor het inrijverbod in de milieuzone voor brom- en snorfietsen, ingesteld op 9 juni 2017. Het college verleende een ontheffing tot 1 januari 2019, maar [verzoekster] maakte bezwaar tegen de duur van deze ontheffing. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna [verzoekster] beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college bij het vaststellen van het ontheffingenbeleid beleidsvrijheid heeft en dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij de toetsing van dit beleid. De voorzieningenrechter concludeert dat het ontheffingenbeleid niet onredelijk is, omdat het gericht is op het compenseren van de financiële gevolgen van het verkeersbesluit voor eigenaren van relatief nieuwe bromfietsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de keuze van het college om de ontheffing te beperken tot bromfietsen van niet ouder dan 10 jaar, in redelijkheid is gemaakt.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/6743 (verzoek) en AMS 18/4844 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster,

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. P. van Veen).
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekster] en het college.

Procesverloop

[verzoekster] heeft het college gevraagd haar ontheffing te verlenen van het inrijverbod van de in de gemeente Amsterdam ingestelde milieuzone voor brom- snorfietsen. Bij besluit van 13 februari 2018 (het primaire besluit) heeft het college de ontheffing verleend. Deze ontheffing geldt tot 1 januari 2019. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen de duur van de ontheffing.
Bij besluit van 18 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [verzoekster] ongegrond verklaard.
[verzoekster] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond van de zaak
1.1.
Het college heeft op 9 juni 2017 een milieuzone voor brom- en snorfietsen ingesteld. Dit is met een verkeersbesluit gebeurd, dat is gepubliceerd in de Staatscourant [1] . In het verkeersbesluit is bepaald dat per 1 januari 2018 een milieuzone wordt ingevoerd waarin brom- en snorfietsen (hierna: bromfietsen) met een datum van eerste toelating (DET) van 2010 en ouder niet meer zijn toegestaan. In het verkeersbesluit staat dat ontheffing kan worden verleend en dat daarvoor separaat ontheffingenbeleid is vastgesteld.
1.2.
In dit Gemeentelijk ontheffingenbeleid milieuzone brom- en snorfietsen Amsterdam [2] (het ontheffingenbeleid) zijn verschillende soorten ontheffingen opgenomen, bijvoorbeeld voor relatief jonge bromfietsen, voor mindervaliden, voor oldtimers en voor bromfietsen waarin een nieuwe, schone, motor is ingebouwd. In artikel 2 van het ontheffingenbeleid staat dat ontheffing kan worden aangevraagd voor bromfietsen met een viertaktmotor en een DET tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2011, mits het voertuig niet ouder is dan tien jaar, gerekend vanaf de DET. Uit de toelichting blijkt dat zo’n ontheffing geldt voor een heel kalenderjaar.
De besluiten van het college en het beroep van [verzoekster]
2. [verzoekster] heeft de ontheffing aangevraagd voor haar scooter, een Honda Zoomer, met een viertaktmotor, kenteken [kenteken] en een DET van 27 augustus 2008. Het college heeft op grond van artikel 2 van het ontheffingenbeleid ontheffing verleend tot 1 januari 2019. Daarom mag [verzoekster] ondanks het inrijverbod voor bromfietsen ouder dan 2010 toch tot het einde van 2018 in de milieuzone blijven rijden. Het college heeft dit standpunt ook na bezwaar van [verzoekster] tegen de duur van de ontheffing gehandhaafd. [verzoekster] wil een langere ontheffing dan het college heeft verleend.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
3. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij de uitspraak op het door haar ingestelde beroep niet kan afwachten. Deze uitspraak zal waarschijnlijk pas ná 1 januari 2019 worden gedaan. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat voor de beoordeling van de zaak nader onderzoek niet nodig is. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid.
4. Over het verkeersbesluit. Met het verkeersbesluit wil het college de luchtkwaliteit in Amsterdam verbeteren door bromfietsen met een DET van 2010 of ouder in bepaalde gebieden niet meer toe te staan. Tegen het verkeersbesluit heeft [verzoekster] geen bezwaar of beroep ingesteld. Inmiddels heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank bij uitspraak van 13 november 2018 [3] geoordeeld dat het verkeersbesluit zoals dat door het college is genomen, in stand kan blijven. De voorzieningenrechter neemt daarom ook in deze zaak het verkeersbesluit als uitgangspunt. De keuze van het college voor de DET als bepalend criterium is vastgelegd in dit verkeersbesluit. Dat betekent dat de beroepsgrond van [verzoekster] tegen deze keuze niet kan slagen.
5. Over het ontheffingenbeleid. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat het ontheffingenbeleid niet tot doel heeft de gevolgen voor het milieu te beperken. Die milieuaspecten zijn geregeld in het verkeersbesluit. Het ontheffingenbeleid is erop gericht de onevenredige gevolgen van dat verkeersbesluit voor sommige categorieën eigenaren (deels) weg te nemen. In artikel 2 van het ontheffingenbeleid is de ontheffing geregeld voor eigenaren van relatief nieuwe bromfietsen, omdat het verkeersbesluit voor hen onevenredige financiële gevolgen kan hebben. Zo mogen (alleen) eigenaren van een viertakt bromfiets van voor 2010, toch nog de milieuzone inrijden totdat de bromfiets 10 jaar oud is. Zo kunnen zij nog enige tijd gebruik maken van hun bromfiets. Er is voor 10 jaar gekozen omdat dit op basis van onderzoek de gemiddelde economische levensduur is van een bromfiets, aldus het college.
6.1
[verzoekster] vindt het ontheffingenbeleid onredelijk. Zo wordt volgens [verzoekster] geen rekening gehouden met de betrekkelijk schone motor van haar scooter. Haar scooter is ongeveer even vervuilend als bijvoorbeeld een Honda NSC en veel minder dan een Vespa of Piaggo met een veel latere DET. Het college houdt ten onrechte vast aan de
Euro4-uitstootcriteria. Ook is [verzoekster] het niet eens met het criterium van de gemiddelde economische levensduur. Zij heeft haar scooter goed onderhouden en hij is nog lang niet afgeschreven. De ontheffingsmogelijkheid op medische gronden is ook ruimer, want die geldt voor scooters met een DET van na 1 januari 2005.
6.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college bij het vaststellen van het beleid beleidsvrijheid heeft. Dat betekent dat de rechter zich terughoudend moet opstellen als hij dat beleid toetst. De voorzieningenrechter mag dus alleen ingrijpen als het beleid
kennelijkonredelijk is.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet [verzoekster] over het hoofd dat het ontheffingenbeleid niet ziet op de milieugevolgen. Uit het standpunt van [verzoekster] dat haar scooter schoner is dan de Vespa of de Piaggio met een latere DET kan de voorzieningenrechter dan ook niet de conclusie trekken dat het ontheffingenbeleid kennelijk onredelijk zou zijn. Ook de vergelijking met de Euro4-criteria gaat niet op. In het beleid is voorzien in een ontheffing voor oude scooters met een nieuwe motor die aan deze criteria voldoet. De voorzieningenrechter vindt het niet kennelijk onredelijk dat het college daar de grens heeft getrokken.
6.4
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college in het ontheffingenbeleid in redelijkheid de grens heeft kunnen leggen bij bromfietsen van niet ouder dan 10 jaar. Het gaat hier om het compenseren van de financiële gevolgen van het verkeersbesluit en niet zo zeer om de vraag of een bromfiets met een oudere DET mogelijk schoner kan zijn. Dat het college voor het bepalen van de financiële gevolgen uitgaat van de gemiddelde economische levensduur van een bromfiets acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. Bovendien heeft het college de economische levensduur van 10 jaar niet zomaar verzonnen, maar vastgesteld in overleg met de brancheorganisaties.
6.5.
Ook de verwijzing naar de ontheffing op medische gronden slaagt niet. Deze ontheffing ziet immers niet op het compenseren van financiële gevolgen, maar de gevolgen die samenhangen met de medische situatie van de eigenaar. Het college mocht die gevolgen in redelijkheid anders wegen dan de financiële gevolgen.
7.1.
In wat [verzoekster] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter dus geen aanleiding voor de conclusie dat het ontheffingenbeleid kennelijk onredelijk zou zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college bij het verlenen van de ontheffing zich aan haar eigen beleid heeft gehouden en overeenkomstig dat beleid heeft besloten. De voorzieningenrechter zal hierna nog beoordelen of het door [verzoekster] gedane beroep op artikel 4:84 van de Awb, kan slagen. Dat kan alleen als toepassing van het beleid voor [verzoekster] vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig is. In dat geval moet het college afwijken van zijn beleid.
7.2
[verzoekster] voert in dat verband (nogmaals) aan dat haar scooter net zo schoon is, dan wel veel schoner, dan andere bromfietsen met een latere DET. Haar Zoomer was de tijd ver vooruit met de injectiemotor. Hij voldoet op één punt na aan de Euro4-criteria. Zij valt nu tussen wal en schip en heeft wegens haar geringe lengte weinig keuze in voor haar geschikte scooters. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze omstandigheden niet zó bijzonder dat het college om die reden had moeten afwijken van het beleid. Als de scooter niet voldoet aan de Euro4-criteria, voldoet hij dus niet aan het beleid. Dat is dus geen reden om dan een uitzondering te maken. Als [verzoekster] daadwerkelijk vanwege haar lengte is aangewezen op het gebruik van deze scooter, kan zij daarvoor een ontheffing op medische gronden aanvragen. Dat heeft zij echter niet gedaan.
8. Gelet op het voorgaande zal het beroep van [verzoekster] ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep is afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin is er aanleiding om het college het griffierecht te laten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatcourant 2017, nr. 34281, 16 juni 2017.
2.Gemeenteblad 2017, nr. 231728, 27 december 2017.
3.Zie www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBAMS:2018:8175.