ECLI:NL:RBAMS:2018:8823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/654031-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van mishandeling tegen een ambtenaar en wederspannigheid

Op 26 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 maart 2018 in Amsterdam een ambtenaar, politieagent [slachtoffer 1], heeft mishandeld en zich heeft verzet tegen de aanhouding door ambtenaren. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en de verdediging door raadsman mr. G.W.B. Meijer. De tenlastelegging omvatte mishandeling en wederspannigheid, waarbij de verdachte de ambtenaar heeft gebeten, geslagen en aan de haren getrokken. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks een eerdere strafbeschikking. De rechtbank achtte de mishandeling en wederspannigheid bewezen op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd vanwege psychologische problemen en alcoholmisbruik. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor haar verslavingsproblematiek. Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer 1], een schadevergoeding van € 350,- toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van € 100,- wegens een eerdere veroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummers: 13/654031-18 en 13/082837-15 (TUL)
Datum uitspraak: 26 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. G.W.B. Meijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 24 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten als politieagent in het horecaconcentratiegebied Rembrandtplein en omgeving, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meerdere malen in de arm en/of oksel te bijten en/of op het hoofd te slaan en/of te stompen en/of op het hoofd te krabben en/of (met kracht) aan de haren te trekken;
2
zij op of omstreeks 24 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten met horeca voetsurveillance belast in de omgeving van het Rembrandtplein, door, nadat zij was aangehouden ter zake het verstoren van de openbare orde (artikel 2.2 APV Amsterdam),
- met haar arm de andere kant op te bewegen dan de richting alwaar de ambtena(a)r(en) haar arm naartoe draaide(n) en/of
- haar arm met haar spieren aan te spannen en/of
- proberen los te komen uit de greep van de ambtena(a)r(en);

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat in deze zaak al een strafbeschikking aan verdachte is uitgevaardigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, en zij heeft daartoe aangevoerd dat de strafbeschikking is uitgevaardigd naar aanleiding van het overtreden van artikel 2.2 APV Amsterdam. Dat is een kantonfeit. De tenlastelegging in onderhavige strafzaak ziet op de daaropvolgende gedragingen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de strafbeschikking ziet op de aanleiding van de aanhouding van verdachte, te weten het verstoren van de openbare orde, een overtreding op grond van artikel 2.2 APV Amsterdam. De feiten op de tenlastelegging zien op de daaropvolgende wederspannigheid en mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit wordt vervolgd. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen op grond van de aangifte van verbalisant [slachtoffer 1] , het proces-verbaal van bevindingen en de letselverklaring. De rechtbank acht op basis van het proces-verbaal van bevindingen ook de onder 2 ten laste gelegde wederspannigheid bewezen.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 24 maart 2018 te Amsterdam, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten als politieagent in het horecaconcentratiegebied Rembrandtplein en omgeving, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in de arm te bijten en op het hoofd te slaan en op het hoofd te krabben en aan de haren te trekken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 24 maart 2018 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen de ambtenaren, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten met horeca voetsurveillance belast in de omgeving van het Rembrandtplein, door, nadat zij was aangehouden ter zake het verstoren van de openbare orde (artikel 2.2 APV Amsterdam),
- met haar arm de andere kant op te bewegen dan de richting alwaar de ambtenaren haar arm naartoe draaiden en
- haar arm met haar spieren aan te spannen en
- proberen los te komen uit de greep van de ambtenaren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Een taakstraf, betaling van de strafbeschikking terzake overtreding van de APV Amsterdam, de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling en het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, zouden tezamen te veel zijn voor verdachte.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In de nacht van 24 maart 2018 heeft verdachte zich bij verschillende horeca gelegenheden in de omgeving van het Rembrandtplein vervelend gedragen door te schreeuwen en geen gehoor te geven aan de aanwijzingen die de portiers van deze gelegenheden aan haar gaven. Verdachte verstoorde daarmee de openbare orde en werd daarvoor op rechtmatige wijze aangehouden. Verdachte probeerde daarop te beletten dat zij geboeid zou worden en bewoog daarom haar arm de andere kant op dan de richting waar verbalisanten die wilde bewegen, spande haar spieren aan en probeerde los te komen. Verdachte kwam ook daadwerkelijk los uit de transportboeien en heeft toen verbalisant [slachtoffer 1] mishandeld door haar te bijten, te krabben, op het hoofd te slaan en aan de haren te trekken. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard daardoor pijn te hebben gehad aan haar arm en hoofd. Zij heeft ook ter terechtzitting van 12 september 2018 verklaard hoe zij de gebeurtenis heeft ervaren. Het is voor haar een pijnlijke en nare ervaring geweest. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij op deze manier tegen de politie tekeer is gegaan. Het gedrag van verdachte toont een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport van 11 juli 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog J.M. Oudejans en psycholoog E.M. de Kok. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat er bij verdachte sprake is van een getraumatiseerde persoonlijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast heeft verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in alcoholgebruik. Tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten waren de stoornissen aanwezig en aangenomen kan worden dat deze een rol hebben gespeeld in haar gedrag op dat moment. Het advies is daarom verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. Er wordt geadviseerd dat verdachte (ambulant) wordt behandeld voor haar trauma. Daarnaast is van belang dat er toezicht wordt gehouden op het alcoholgebruik van verdachte.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 juli 2018, opgemaakt door X. de Visser. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de reclassering het noodzakelijk acht dat het reeds opgezette hulpverleningsplan van Multi Plus Zorg wordt gecontinueerd en verdachte daarnaast voor haar trauma en verslavingsproblematiek dient te worden behandeld, met de mogelijkheid tot klinische opname.
De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zoals het beledigen van een ambtenaar in functie. De rechtbank houdt strafverminderend rekening mee dat zij al gedeeltelijk is gestraft voor wat er in de nacht van 24 maart 2018 is gebeurd, nu haar al een geldboete is opgelegd voor het verstoren van de openbare orde. Daarnaast ziet de rechtbank in het psychologisch rapport aanleiding om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken, wat ook strafverminderend zal werken.
Nu de officier van justitie ook rekening heeft gehouden met het advies van de reclassering en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de vordering van de officier van justitie af te wijken. Aan verdachte wordt een taakstraf opgelegd van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd worden bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van een klinische behandeling, nu een indicatiestelling daartoe ontbreekt en de noodzaak voor klinische behandeling overigens niet is gebleken.

10.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 950,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie acht de gehele vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar. De raadsman acht een bedrag van maximaal € 100,- voor toewijzing vatbaar.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 350,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 maart 2018. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis op 1 dag.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/082837-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 oktober 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 100,- , met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de geldboete ter hoogte van € 100,- te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 55, 63, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
mishandeling, terwijl het wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
en
wederspannigheid.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 (zestig) uren.Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
30 (dertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd.Beveelt dat, als verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 (vijftien) dagen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1.zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

4. Meldplicht

zich binnen 3 (drie) werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;

5.Gedragsinterventie middelengebruik

actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining Justitiabelen of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt aan welke gedragsinterventie verdachte deelneemt. Betrokkene dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;

6.Ambulante behandeling

meewerkt aan alle geïndiceerde begeleiding/behandeling vanuit Multi Plus Zorg. Tevens moet zij meewerken aan een behandeling door het FACT team van Inforsa voor haar verslavingsproblematiek en indien geïndiceerd geacht door het FACT of Multi Plus Zorg traumabehandeling;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 350,- (zegge driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] een bedrag van € 350,- (zegge driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op vordering na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 13 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een geldboete van € 100,- (zegge honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2018.