ECLI:NL:RBAMS:2018:8836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/706504-17 en 13/706593-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van zuurstofflessen en vernieling van een ruit

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging van koolzuurflessen en vernieling van een ruit. De zaak betreft twee parketnummers: 13/706504-17 (zaak A) en 13/706593-17 (zaak B). De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van koolzuurflessen van de rechtspersoon [benadeelde partij 1] in de periode van 25 april 2017 tot en met 5 juni 2017, en van het opzettelijk vernielen van een ruit toebehorende aan [benadeelde partij 2] op 5 oktober 2017. Tijdens de zitting op 21 november 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de diefstal op 5 juni 2017 bewezen, gebaseerd op getuigenverklaringen en de aangifte van de benadeelde partij. De verdachte werd vrijgesproken van eerdere diefstallen, maar de rechtbank concludeerde dat hij samen met een medeverdachte had samengewerkt om de koolzuurflessen te stelen. Wat betreft de vernieling van de ruit, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk had gehandeld. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht, en een geldboete van € 500,00 voor de diefstal, en € 225,00 voor de vernieling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot € 424,66 aan materiële schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/706504-17 (zaak A) en 13/706593-17 (zaak B)
Datum uitspraak: 5 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. Y. Karga, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van zaak A:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 april 2017 tot en met 5 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere koolzuurflessen en/of gasflessen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de rechtspersoon [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
ten aanzien van zaak B:
hij op of omstreeks 06 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een raam/een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstallen gepleegd op 30 april 2017, 1 mei 2017 en 22 mei 2017. Zij verzoekt verdachte te veroordelen voor de diefstal gepleegd op 5 juni 2017. Zij komt hiertoe op grond van de aangifte van [benadeelde partij 1] en de processen-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat verdachte die dag is aangetroffen op de plaats van het delict. Bovendien peilde - volgens de officier van justitie - de telefoon van verdachte ten tijde van het delict uit in de omgeving van de plaats van het delict.
Ten aanzien van zaak B stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring en het feit dat verdachte na de vernieling € 250,00 aan aangever heeft aangeboden ter compensatie voor de veroorzaakte schade.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van zaak A voert zij aan dat het enkele gegeven dat verdachte op de plaats van het delict is aangetroffen, onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Daaruit volgt immers niet dat verdachte ook de persoon is die de koolzuurflessen in de auto heeft gelegd. Bovendien blijkt nergens uit dat de in de auto aangetroffen telefoon aan verdachte toebehoort. Verder is er geen sprake medeplegen, nu niet bewezen kan worden dat er een nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte en een ander.
Ten aanzien van zaak B voert zij aan dat verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon was die de ruit heeft vernield, maar de jongen met wie hij op dat moment aan het vechten was. Subsidiair voert zij aan dat geen sprake was van de voor vernieling vereiste opzet, nu de ruit zou zijn vernield tijdens de vechtpartij tussen verdachte en een ander.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Diefstal (zaak A)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstallen gepleegd op 30 april 2017, 1 mei 2017 en 22 mei 2017. Verdachte zal ten aanzien van deze diefstallen worden vrijgesproken.
Dat ligt anders voor de op 5 juni 2017 gepleegde diefstal. Om 02:19 uur kregen verbalisanten een melding dat de bewegingsmelder afging op het terrein van de [benadeelde partij 1] . Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij een Volkswagen Polo staan. Toen de verbalisanten de auto benaderden, zagen zij twee personen bij dit voertuig vandaan rennen. Eén van hen droeg een wit jack met oranje vlakken op het bovenlichaam. Na een korte achtervolging is deze persoon aangehouden. Dit bleek verdachte [verdachte] te zijn. Op ongeveer 20 meter á 30 meter afstand van het hek en het voertuig is medeverdachte [naam medeverdachte] aangetroffen, die verstopt lag onder een vrachtwagen.
De Volkswagen Polo stond aan de buitenzijde van het hek waarmee het terrein van de [benadeelde partij 1] werd afgeschermd. Aan de binnenzijde van het hek stond een steekkarretje met meerdere koolzuurflessen en onder hek lagen drie koolzuurflessen op de grond. In de kofferbak van de Volkswagen Polo lagen meerdere koolzuurflessen opgestapeld.
Gelet op de aangifte van diefstal van koolzuurflessen van de [benadeelde partij 1] en de bevindingen van verbalisanten ter plaatse, acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal op 5 juni 2017 bewezen. Verdachte is door verbalisanten gezien in de buurt van voornoemde Volkswagen Polo, waarin meerdere koolzuurflessen lagen. Deze stond op drie meter afstand van het hek geparkeerd alwaar ook meerdere koolzuurflessen onder en achter (op een steekkarretje) lagen. Verdachte heeft geen verklaring willen geven voor zijn aanwezigheid aldaar. Om die reden wordt uitgegaan van de uiterlijke verschijningsvorm zoals hierboven omschreven, welke erop duidt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
4.3.1.1. Medeplegen
Verbalisanten hebben verdachte aan de buitenzijde van het hek gezien, bij de met koolzuurflessen gevulde auto. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachte [naam medeverdachte] om de koolzuurflessen van het terrein van de [benadeelde partij 1] , onder het hek door, in het voertuig te laden. De rechtbank acht aldus bewezen dat sprake is van medeplegen.
4.3.2.
Vernieling (zaak B)
Uit de aangifte van [benadeelde partij 2] volgt dat hij op 5 oktober 2017 om 23:05 uur hard geschreeuw hoorde op het Marie Heinekenplein in Amsterdam. Aangever heeft verklaard dat er op dat moment twee jongens met elkaar aan het vechten waren. Tien minuten later, om 23:15 uur, stond van één van deze jongens bij de ruit van zijn restaurant en gaf de jongen met zijn rechterhand een klap tegen de ruit. Als gevolg van de klap was de ruit vernield. Aangever is naar buiten gelopen en heeft de jongen die de klap gaf staande gehouden. Ook getuige [naam getuige] verklaart dat aangever de persoon staande hield, die de klap tegen de ruit had gegeven. Om 23:25 uur kwamen verbalisanten ter plaatse. De door aangever staande gehouden persoon bleek verdachte te zijn. Tegenover één van de verbalisanten verklaarde verdachte dat hij € 250,00 aan aangever had gegeven omdat hij de ruit had vernield en hij dit wilde vergoeden.
Gelet op de aangifte, de getuigenverklaring en het proces-verbaal van bevindingen is het voor de rechtbank vast komen te staan dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit heeft vernield door met zijn vuist tegen de ruit te slaan. Uit niets blijkt dat de ruit in de vechtpartij zou zijn vernield, zoals de raadsvrouw heeft betoogd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 5 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere koolzuurflessen toebehorende aan de rechtspersoon [benadeelde partij 1] ;
ten aanzien van zaak B:
op 5 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan
[benadeelde partij 2] heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake het door haar onder zaak A bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, en een geldboete ter hoogte van € 500,00. Ten aanzien van zaak B verzoekt zij aan verdachte een geldboete op te leggen ter hoogte van
€ 225,00.
8.2.
.
2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank, gelet op haar primaire standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, subsidiair verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter zitting naar voren zijn gekomen. Zo heeft verdachte de ziekte van Crohn en slikt hij medicatie, ook heeft hij hoge schulden en geen uitkering. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen geldboete op te leggen, nu hij hoge schulden heeft. Een (deels) voorwaardelijke taakstraf vindt zij een passende afdoening.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal prijzige koolzuurflessen. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor de eigendom van anderen en zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Ook heeft verdachte een ruit vernield van een restaurant en daarmee eveneens voor schade en ongemak gezorgd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging waarde aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij een diefstal als de onderhavige een taakstraf van 120 uren. Ten aanzien van vernieling met geringe schade geldt als uitgangspunt een taakstraf van 20 uren.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan verdachte een geldboete op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking nemende de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals naar voren gebracht door de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, passend is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak B), vordert € 424,66 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat deze vordering geheel kan worden toegewezen.
Gelet op haar primaire standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, verzoekt de raadsvrouw de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair stelt de raadsvrouw dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd nu eveneens de kosten voor nieuwe belettering is gevorderd, terwijl niet is gebleken dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit en dat de gevorderde schade voldoende is onderbouwd. Nu de vernielde ruit eveneens was voorzien van belettering, is niet in te zien waarom deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking behoren te komen. De rechtbank wijst de vordering daarom geheel toe. De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 oktober 2017) tot aan de dag van algehele voldoening. Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak B:
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
, toe tot een bedrag van € 424,66 (vierhonderdvierentwintig euro en zesenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 oktober 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde [benadeelde partij 2] , te betalen de som van € 424,66 (vierhonderdvierentwintig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 oktober 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2018.