2.2.Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Tussen [eiser] en [naam] is sinds de aanvang van zijn AOW-uitkering volgens de Svb sprake van een gezamenlijke huishouding. Het is niet aannemelijk dat [naam] sinds december 2012 niet meer bij [eiser] woont, omdat zij daar nog staat ingeschreven, het huis mede haar eigendom is, haar persoonlijke spullen en hond daar nog zijn en de vaste woonlasten nog deels voor haar rekening komen. Er wordt in de woning ook niet zodanig weinig water gebruikt dat daaruit volgt dat het hoofdverblijf van [naam] is verlegd. Aan het zorgcriterium wordt ook voldaan, omdat de woning met gezamenlijke middelen wordt gefinancierd en is ingericht, de lening die [eiser] aan [naam] heeft verstrekt een gift wordt bij zijn overlijden, woon- en verbruikskosten worden gedeeld en [eiser] en [naam] samen boodschappen doen en de kosten voor de boodschappen onderling worden verrekend.
3. [eiser] voert aan dat [naam] van april 2011 tot december 2012 bij hem heeft gewoond, maar dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen hen. Sinds december 2012 heeft [naam] , met uitzondering van de maand april 2014, niet meer bij hem gewoond. [eiser] vindt ook dat het huisbezoek van 2 september 2015 niet aan de herziening van zijn uitkering ten grondslag mag worden gelegd, omdat zijn rechten met dit huisbezoek zijn geschonden.
4. De rechtbank moet beoordelen of de Svb de AOW-uitkering van [eiser] terecht heeft herzien naar een uitkering voor een gehuwde van april 2011 tot en met 3 februari 2017 (de datum van het primaire besluit).
5. Op grond van artikel 1, derde lid, onder a, van de AOW wordt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert [….] als gehuwd aangemerkt. Volgens artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
6. Het besluit tot herziening van de AOW-uitkering is een voor [eiser] belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in dit geval de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van de AOW-uitkering is voldaan, in beginsel op de Svb rust. Om de uitkering van [eiser] te herzien, moet de Svb dus aannemelijk hebben gemaakt dat [eiser] en [naam] van april 2011 tot en met 3 februari 2017 een gezamenlijke huishouding hebben gehad.
Mag het huisbezoek ten grondslag worden gelegd aan de herziening van de uitkering?