ECLI:NL:RBAMS:2018:984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
13/701653-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging tot diefstal, opzetheling en wapenbezit

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man uit Amsterdam, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot diefstal, opzetheling en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 april 2017 samen met een medeverdachte een winkel in Amsterdam heeft benaderd met de intentie om goederen te stelen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn gezien terwijl zij zich verdacht gedroegen in de buurt van de winkel, en er werd inbraakgereedschap in hun voertuig aangetroffen. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een scooter waarvan het framenummer was weggevijld, wat duidt op diefstal. Daarnaast had hij een gasdrukpistool in zijn bezit, dat leek op een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden beschouwd als medepleger van de poging tot inbraak, maar achtte de andere tenlasteleggingen wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 131 dagen gevangenisstraf, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen om zijn leven op de rit te krijgen en zijn samenwerking met reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701653-17 (Promis)
Datum uitspraak: 13 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [GBA adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. de Korte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel/pand gelegen aan de [adres winkel] weg te nemen een of meer goederen geheel of ten dele toebehorend aan winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die winkel/dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die winkel/dat pand is toegegaan en/of (vervolgens) met gereedschap het bedieningskastje van het rolluik heeft vernield;
2.
Primair
hij op of omstreeks 27 februari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motor/scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een motor/scooter heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdruk (balletjes)pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de in artikel 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven diefstal, te plegen onder een van de omstandigheden vermeld in artikel 311, eerste lid, onder 4° van het Wetboek
van Strafrecht dan wel artikel 311, eerste lid, onder 5° van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een motor/scooter en/of een of meer bivakmutsen en/of een of meer tassen en/of een of meer regenpakken en/of een of meer jassen/kledingstukken van PostNL en/of een slotentrekker en/of ammoniak en/of een teil en/of een spons en/of een moker en/of gereedschap en/of een (nep)vuurwapen en/of een Schipholpas en/of een handgeschreven briefje met daarop verschillende locaties/bestemmingen, bestemd tot het begaan van dat
misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte ter zake van het onder 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet met voldoende bepaaldheid is gebleken welk crimineel doel verdachte en zijn medeverdachte voor ogen hebben gehad. Het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie bewezen. Zij heeft daartoe een overzicht van de bewijsmiddelen gegeven.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Hij heeft een schriftelijke pleitnotitie overgelegd die aan het dossier is toegevoegd, waarin hij – kort samengevat - het volgende heeft aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde stelt de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken om de reden zoals door de officier van justitie is aangegeven. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet kan worden beschouwd als medepleger van de poging tot inbraak, omdat verdachte niet in het bezit was van inbrekersgereedschap en hij volgens de glazenwasser op de uitkijk stond. Het onder 2 primair ten laste gelegde feit acht de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewezen, omdat het tijdsverloop tussen de diefstal en het moment van aantreffen van de scooter te ruim is. Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot de onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten aangevoerd dat de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen ontoereikend zijn om uitspraken te doen over wetenschap, heerschappij en beschikkingsmacht. Er zijn immers geen vingerafdrukken van verdachte aangetroffen op de goederen en het balletjespistool lag verhuld in doeken in het dashboardkastje. Bovendien is er ook een medeverdachte.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 primair en 4 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – het onder 2 primair en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde dat niet met voldoende bepaaldheid is gebleken welk crimineel doel verdachte en zijn medeverdachte voor ogen hebben gehad.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in de
bijlage Ivan dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Medeplegen poging tot inbraak
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden aangemerkt als medepleger. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat door verbalisanten gezien werd dat verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] uit een bestelauto met daarin inbraakgereedschappen stapte. Beiden waren in het donker gekleed en hadden hun gezichten volledig bedekt. Gezien is hoe verdachte en [naam medeverdachte] vervolgens meerdere malen samen en afzonderlijk rondjes hebben gelopen om en nabij de P.C. Hooftstraat en regelmatig overleg hebben gevoerd. Verdachte maakte hierbij een zenuwachtige indruk. Ook werd gezien dat hij zijn omgeving goed in de gaten hield en druk om zich heen keek. Uiteindelijk zijn verdachte en [naam medeverdachte] samen in de richting van de P.C. Hooftstraat gelopen. Vervolgens zijn verdachte en [naam medeverdachte] aangetroffen bij winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] . Een glazenwasser, die even verderop in de P.C. Hooftstraat bezig was, heeft gezien hoe beide jongens bij [naam winkelbedrijf] bezig waren. De kleine jongen stond met zijn neus tegen het rolluik aan en de langere jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) stond achter hem en keek continu de straat op. Toen de politie ter plaatse kwam zijn beiden weggerend waarbij verdachte handschoenen weggooide. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] planmatig en in onderling overleg te werk zijn gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden niet relevant dat verdachte geen inbraakgereedschappen bij zich had en hij de ten laste gelegde feitelijke handeling (het met gereedschap vernielen van het bedieningskastje van het rolluik) niet heeft gepleegd. Er is sprake van een totaalbeeld van samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Zodoende kan wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde.
Wetenschap van / beschikkingsmacht over de scooter en het balletjespistool
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de bestelauto waarin de scooter en het balletjespistool lagen, twee dagen vóór dit incident heeft gehuurd. De rechtbank gaat er - gelet op het feit van algemene bekendheid dat huurauto’s na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen - van uit dat de bestelauto is schoongemaakt en leeg aan verdachte is aangeboden. Dit betekent dat deze voorwerpen tijdens de periode waarin verdachte de beschikking over deze auto had, in de auto zijn terechtgekomen.
Verdachte heeft over de in de bestelauto aanwezige voorwerpen uitsluitend verklaard dat hij van het vuurwapen geen weet had. De mogelijkheid dat iemand anders dan verdachte, bijvoorbeeld de medeverdachte, beschikkingsmacht over de auto had en deze goederen buiten medeweten van verdachte in de auto heeft gelegd, is eerst ter zitting naar voren gebracht. Deze mogelijkheid is geopperd door de advocaat van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan voor het aannemen van de juistheid van dit standpunt onvoldoende aanknopingspunten. De enkele omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld wie op de bestuurderstoel en wie aan de passagierskant heeft gezeten is daartoe onvoldoende, mede nu bij verdachte de sleutels van de bestelbus zijn aangetroffen. Dat anderen dan verdachte of zijn medeverdachte van het busje gebruik zouden hebben gemaakt binnen de korte periode nadat verdachte het voertuig heeft gehuurd, is niet gebleken.
Uit bovenvermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan daarom worden geconcludeerd dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van, en beschikkingsmacht over de scooter en het balletjespistool in de auto.
Heling van de scooter
Voor verdachte moet tevens duidelijk zijn geweest dat de scooter door een misdrijf is verkregen. De scooter was immers niet voorzien van een kentekenplaat en het framenummer was weg gevijld. Hiermee wordt het opsporen van een gestolen voertuig bemoeilijkt. Zodoende heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 20 april 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gelegen aan de [adres winkel] weg te nemen goederen toebehorend aan winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] en zich daarbij de toegang tot die winkel te verschaffen door middel van verbreking, opzettelijk met zijn mededader naar die winkel is toegegaan en vervolgens met gereedschap het bedieningskastje van het rolluik heeft vernield;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
op 20 april 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een scooter voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 20 april 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdruk balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 131 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft voorts onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen goederen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte sinds 20 april 2017 niet meer met justitie in aanraking is gekomen en heeft meegewerkt aan reclasseringscontact. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte zijn leven zelfstandig op de rit lijkt te hebben gekregen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich midden in de nacht samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een pand dat in gebruik was al winkel. Dit is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en financiële schade voor de gedupeerden heeft veroorzaakt, maar ook voor gevoelens van onrust in de samenleving zorgt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter. Helingshandelingen vormen een stimulans voor het plegen van vermogensdelicten en door dit soort activiteiten wordt een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand gehouden.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een dergelijk voorwerp is voor bedreiging of afdreiging geschikt en vormt een gevaar voor de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er zelf voor heeft gezorgd dat zijn leven op de rit is gezet. Hij heeft inmiddels (hoewel tijdelijk) woonruimte en twee banen. Daarnaast ontvangt hij begeleiding van Streetcornerwork. De rechtbank vindt het daarom niet nodig aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal verdachte dan ook opleggen een gevangenisstraf van 131 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, die als
bijlage IIaan dit vonnis is gehecht, in beslag genomen.
Nu de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het onder 1 bewezen geachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en Munitie.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 primair en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van opzetheling;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
131 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
90 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
de voorwerpen als genoemd onder nummer 1 t/m 12 op de lijst met inbeslaggenomen voorwerpen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2018.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.