ECLI:NL:RBAMS:2018:989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
13/702793-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake opzettelijk vervoer en bezit van cocaïne

Op 22 februari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 oktober 2017 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 10,91 kilo cocaïne heeft vervoerd en/of aanwezig gehad. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 februari 2018 gehoord in de rechtbank. De officier van justitie, mr. N.M. Smits, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G. Roethof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de verkeerscontrole op de Droogbak in Amsterdam werd de verdachte aangehouden na het aantreffen van een verborgen ruimte in de kofferbak van zijn auto, waarin de cocaïne was verstopt. De verdachte heeft verklaard dat de auto van een vriend was, maar de rechtbank oordeelde dat hij op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de cocaïne.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verkeerscontrole op etnische gronden was uitgevoerd en concludeerde dat de verdachte uitdrukkelijk toestemming had gegeven voor de doorzoeking van de auto. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne. De strafmaat werd vastgesteld op 36 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702793-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [HvB] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.G. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig gehad (ongeveer) 10,91 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 28 oktober 2017 zien verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op de Droogbak te Amsterdam een voertuig rijden van het merk Peugeot, met kenteken [kenteken] . Door de verbalisanten wordt een verkeerscontrole ingesteld. Zij geven de bestuurder van de Peugeot een stopteken, waarna de bestuurder de auto aan de kant zet. Verbalisant [verbalisant] spreekt de bestuurder – in het bijzijn van verbalisant [verbalisant] – in de Engelse taal aan en vraagt hem naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs, waarna hij van de bestuurder het rijbewijs en kentekenbewijs overhandigd krijgt. De bestuurder blijkt verdachte [verdachte] te zijn. Vervolgens vraagt verbalisant [verbalisant] verdachte in de Engelse taal of verbalisanten de Peugeot mogen doorzoeken. De verbalisanten horen dat verdachte zegt in de Engelse taal: ‘ja, je mag kijken’. Verbalisant [verbalisant] vraagt of verdachte de kofferbak wil openen. Hierop is verdachte uitgestapt en heeft hij de kofferbak geopend. Vervolgens ziet verbalisant [verbalisant] dat de bodemplank van de achterbak vast zit en dat deze, bij kloppen, hol klinkt. De bekleding van de bodemplank zit in twee hoeken los. Bij verbalisant ontstaat het vermoeden dat zich in de auto een verborgen ruimte bevindt. Er wordt vervolgens contact opgenomen met de douane. Op aanwijzing van douanier [naam 1] ontdekt de verbalisant [verbalisant] dat de bodemplank een verhoging heeft van ongeveer tien centimeter vergeleken met de vloer onder de achterbank. Dit versterkt het vermoeden van de aanwezigheid van een verborgen ruimte. Het voertuig wordt in beslag genomen en over gebracht naar het gebouw van de douane. Een en ander wordt in het Engels aan de bestuurder, zijnde verdachte, uitgelegd. Deze verklaart vervolgens in het Engels: ‘ja, jullie kunnen kijken, het is niet mijn auto. De auto is van een vriend’. Onderweg naar de douane wordt met een tolk via de tolkenlijn aan verdachte uitgelegd wat er gaande is. Hij verklaart dan: ‘ik begrijp dat jullie het voertuig gaan onderzoeken op verborgen ruimtes. Ik ga vrijwillig mee en ik heb ook toestemming gegeven om in mijn voertuig te kijken. Ik begrijp dat jullie mij aan de kant hebben gezet om mijn bescheiden in te zien’. Bij de doorzoeking wordt in de auto, in de kofferbak, een verborgen ruimte aangetroffen. In de verborgen ruimte wordt een tas met daarin tien pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Een voorlopige test wijst uit dat het om cocaïne gaat. Hierna wordt verdachte aangehouden. Na onderzoek blijken de tien pakketten in totaal bijna 11 kilo cocaïne te bevatten.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad. De officier van justitie heeft er in dit verband ook op gewezen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de bewijsmiddelen en dat verdachte een verifieerbare noch aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid aldaar.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de politie het middel van de verkeerscontrole heeft misbruikt door verdachte alleen een stopteken te geven omdat hij van Albanese afkomst is. Dat maakt in zijn ogen dat er sprake is van een controle waaraan een onderscheid op grond van etnische afkomst ten grondslag ligt. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet ten grondslag mag liggen aan het uitoefenen van controlebevoegdheden. Voorts heeft de raadsman betwist dat verdachte uitdrukkelijk toestemming zou hebben gegeven voor de doorzoeking van de door hem bestuurde auto. De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij met verdachte in de Engelse taal hebben gecommuniceerd. Verdachte is de Engelse taal echter niet machtig. Dat verdachte uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking kan dus niet worden geconcludeerd. De onrechtmatige toepassing van de controlebevoegden, in combinatie met het ontbreken van de toestemming van verdachte voor de doorzoeking van de door hem bestuurde auto, leidt ertoe dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het gaat om een structurele misstand nu tegenwoordig vaker Albanezen zomaar worden aangehouden en gecontroleerd. Deze verdachte heeft nadeel ondervonden, hij is te kijk gezet voor iedereen die het tafereel op straat heeft kunnen aanschouwen. Het gevolg hiervan is dat het resultaat van de doorzoeking, te weten de aangetroffen cocaïne, van het bewijs uitgesloten moet worden. Bij gebreke van ander bewijs, moet verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank voorbij gaat aan voornoemd verweer, kan op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat in de kofferbak van de door hem bestuurde auto 10,91 kilo cocaïne lag, hetgeen ook tot vrijspraak van het ten laste gelegde moet leiden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Controlebevoegdheid artikel 160 Wegenverkeerswet 1994
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2454) bepaald dat een verkeerscontrole als bedoeld in artikel 160, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 uitgevoerd moet worden om te controleren of de voorschriften uit de Wegenverkeerswet 1994 nageleefd worden. De politie misbruikt haar bevoegdheden volgens de Hoge Raad niet als zij deze controle uitvoert met het nevendoel om informatie van inzittenden te verkrijgen. Het is echter niet toegestaan om op grond van uitsluitend of overwegend etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van het voertuig te selecteren voor een verkeerscontrole.
De rechtbank is van oordeel dat van ‘etnisch profileren’ in het onderhavige geval niet is gebleken. De rechtbank overweegt hiertoe dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de verbalisanten op het moment dat zij de Peugeot selecteerden, beschikten over informatie waaruit kon blijken dat de bestuurder van de Peugeot van Albanese afkomst was. Het betrof een auto met een Nederlands nummerbord. De afkomst van verdachte bleek pas toen het rijbewijs werkelijk gecontroleerd werd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verbalisanten op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd waren een stopteken te geven en de bestuurder van de Peugeot - verdachte - te vragen naar rijbewijs en kentekenpapieren.
Uitdrukkelijk gegeven toestemming
Uit hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd, blijkt dat zij in de Engelse taal met verdachte hebben gecommuniceerd en in deze taal verdachte hebben gevraagd of zij de door verdachte bestuurde auto mochten doorzoeken en of verdachte de kofferbak wilde openen. Uit de verbale en non-verbale reactie van verdachte, te weten het geven van een bevestigend antwoord in de Engelse taal en het zelf openen van de kofferbak, hebben verbalisanten afgeleid en mochten zij afleiden dat verdachte toestemming gaf voor de doorzoeking van de door hem bestuurde auto. Dat die toestemming op dat moment gegeven is, is nog eens bevestigd doordat verdachte dit later middels een tolk tegenover verbalisanten heeft herhaald. Nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor een andere feitelijke gang van zaken, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door de verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van de door hem bestuurde auto.
Er is, gelet op het voorgaande, dan ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De verweren van de raadsman worden verworpen.
Wetenschap
De verdachte heeft op straat tegen de politie gezegd dat de auto van een vriend was. Tijdens zijn politieverhoor heeft hij zich voor wat betreft zijn betrokkenheid bij de aangetroffen verdovende middelen beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de auto had geleend van een man die hij bij zijn eerdere bezoeken in Amsterdam had leren kennen. Verdachte weet alleen dat deze man [naam 2] heet. Volgens verdachte had [naam 2] hem gevraagd de auto naar de garage te brengen. Omtrent het adres en de locatie van de garage kon hij zich alleen herinneren dat de garage gelegen was in de buurt van de plaats waar hij is aangehouden. Verdachte heeft verder geen gegevens verstrekt over [naam 2] , zoals een adres, telefoonnummer, of zelfs maar een achternaam.
De verklaring van verdachte, dat hij de auto heeft geleend van [naam 2] , is dan ook op geen enkele wijze verifieerbaar. Daarnaast acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat iemand zijn auto waar hij bijna elf kilo cocaïne in heeft gedaan, meegeeft aan een vriend om deze naar een garage – waarvan verdachte zich de exacte locatie kennelijk niet eens kan herinneren - te brengen. In de verklaringen van verdachte ziet de rechtbank eerder een poging te verdoezelen wat hij werkelijk wist, namelijk dat er cocaïne in de achterbak lag. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat het niet anders kan dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de door hem bestuurde auto.
Nu de cocaïne in de door verdachte bestuurde auto lag en verdachte daarmee bekend was, bevond de cocaïne zich ook in de machtssfeer van verdachte. Hiervoor is niet noodzakelijk dat de cocaïne verdachte toebehoorde, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen had.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van bijna elf kilo cocaïne, zoals in de tenlastelegging is omschreven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 28 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig gehad 10,91 kilo van een materiaal bevattende cocaïne.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van een hoeveelheid van bijna elf kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De voorhanden gehouden hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dit brengt vaak overlast voor de samenleving mee. Kennelijk heeft verdachte zich slechts laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2018 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2018.
Bijlage - De bewijsmiddelen
[bijlage]