ECLI:NL:RBAMS:2019:10196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
13/665045-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor diefstal, mishandeling en afpersing met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 januari 2017 de aangever, [persoon 1], heeft afgeperst door hem met een vuurwapen (gelijkend voorwerp) te bedreigen en te dwingen tot afgifte van € 100,-. Op 18 januari 2017 heeft de verdachte de aangever opnieuw bedreigd en mishandeld, waarbij hij hem meerdere klappen heeft gegeven en zijn mobiele telefoon heeft gestolen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], toegewezen, die € 1.385,- aan materiële en immateriële schade vorderde. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de bewezen feiten als afpersing, diefstal, mishandeling en poging tot afpersing gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, met wettelijke rente vanaf 18 januari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665045-17
Datum uitspraak: 26 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Soeteman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd en na wijziging op de terechtzitting, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. afpersing van [persoon 1] op 12 januari 2017, door die [persoon 1] via Instagram en in persoon verbaal te bedreigen en hem een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen zijn lichaam te houden en met de kolf ervan tegen zijn hoofd te slaan, waardoor hij die [persoon 1] heeft gedwongen tot afgifte van € 100,-;
2. diefstal van een mobiele telefoon van [persoon 1] op 18 januari 2017;
3. mishandeling van [persoon 1] op 18 januari 2017;
4. poging tot afpersing van [persoon 1] op 18 januari 2017, door [persoon 1] verbaal te bedreigen en te slaan en/of stompen en hem zo te dwingen tot afgifte van € 500,-.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van aangever [persoon 1] (hierna: aangever) - zoals weergegeven in de aangifte van 18 januari 2017 en aanvullende aangifte van 24 januari 2017 - op bepaalde punten niet betrouwbaar is en onvoldoende steun vindt in de overige inhoud van het dossier, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van de afpersing (feit 1) en de poging tot afpersing (feit 4) en van een deel van de geweldshandelingen die als mishandeling ten laste zijn gelegd (feit 3).
De verdediging betwist niet dat verdachte en aangever op 12 januari 2017 via Instagram contact hebben gehad, dat zij elkaar vervolgens hebben ontmoet en dat de vriend van verdachte - [persoon 2] - na deze ontmoeting € 100,- voor verdachte heeft opgehaald bij aangever. Ook betwist de verdediging niet dat verdachte en aangever elkaar nogmaals hebben ontmoet op 18 januari 2017 in de auto van verdachte, dat twee vrienden van verdachte - [persoon 2] en [persoon 3] - eveneens in die auto aanwezig waren en dat verdachte bij deze ontmoeting aangever één of twee klappen heeft gegeven.
De rechtbank zal per feit haar bewijsoverwegingen weergeven en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging daarin verwerken.
4.2
Afpersing van [persoon 1] op 12 januari 2017 (feit 1)
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat is bewezen dat verdachte de afpersing heeft gepleegd.
De afpersing blijkt uit de aangifte van 18 januari 2017 en de aanvullende aangifte van 24 januari 2017, welke op dit punt voldoende steun vinden in het dossier, te weten de Instagramberichten (pag. 0024 en 0025), de pintransactie (pag. 0026 en 0027) en de verklaring van [persoon 2] (pag. 0166, 0167 en 0168) inhoudende dat hij ten behoeve van verdachte € 100,- heeft opgehaald bij aangever.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de berichten op Instagram onderdeel zijn van de afpersing. Deze berichten vormen de aanleiding voor de ontmoeting die dezelfde dag nog plaatsvindt en waar verdachte aangever door middel van bedreigingen, alsook geweld, dwingt tot afgifte van € 100,-.
De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, ook de bedreiging met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) bewezen. Hiervoor is van belang dat de verklaring van aangever - zoals weergegeven in de aangifte van 18 januari 2017 en de aanvullende aangifte van 24 januari 2017 - op verschillende punten door verschillende bewijsmiddelen wordt ondersteund, waardoor de rechtbank deze verklaring betrouwbaar vindt. De stelling van de verdediging dat de verklaring van aangever op dit punt niet betrouwbaar is, omdat aangever pas in de aanvullende aangifte verklaart over een vuurwapen, wordt niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2017 (pag. 0028) blijkt dat aangever ook bij zijn eerste aangifte aan de verbalisanten heeft laat weten dat sprake was van bedreiging met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp).
4.3
Diefstal van een mobiele telefoon van [persoon 1] op 18 januari 2017 (feit 2)
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. De diefstal blijkt uit de aangifte van 18 januari 2017 en het tapgesprek (pag. 0076) waarin verdachte zegt dat hij de telefoon van aangever heeft afgepakt.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Mishandeling van [persoon 1] op 18 januari 2017 (feit 3)
De rechtbank is van oordeel, net als de officier van justitie, dat de mishandeling is bewezen. De mishandeling blijkt uit de aangifte van 18 januari 2017, welke op dit punt wordt ondersteund door de letselverklaring van 20 januari 2017 (pag. 0021 en 0022) en de verklaring van [persoon 2] (pag. 0167) inhoudende dat hij heeft gehoord dat verdachte aangever sloeg en dat hij vervolgens ook heeft gezien dat aangever een bloedlip had.
De verdediging stelt dat er geen ondersteunend bewijs is voor meer geweld dan een paar klappen in het gezicht. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het door de GGD arts geconstateerde letsel past bij de vele klappen waarover aangever heeft verklaard, hetgeen ook wordt bevestigd door deze arts in de eerdergenoemde letselverklaring.
4.5
Poging tot afpersing van [persoon 1] op 18 januari 2017 (feit 4)
De rechtbank vindt bewezen, net als de officier van justitie, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing. De verklaring van aangever, inhoudende dat verdachte in de auto tegen hem heeft gezegd dat aangever hem € 500,- moest betalen, wordt ondersteund door het tapgesprek (pag. 0079) waarin verdachte zegt dat hij in de auto geld van aangever heeft geëist. Dat verdachte daarbij twee klappen op het linker jukbeen van aangever heeft gegeven, zoals aangever ook heeft verklaard, blijkt uit de eerdergenoemde letselverklaring.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn genoemd.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling zal dan aan het verkort vonnis worden gehecht.

6.De bewezenverklaring

1.
op 12 januari 2017 te Amsterdam en/of Amstelveen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- via Instagram tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat hij geld of wiet moest overhandigen omdat hij anders de vriendin van [persoon 1] in elkaar zou laten trappen,
daarna in persoon, bij een ontmoeting, die [persoon 1] heeft bedreigd door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn te halen en
- dit vuurwapen, althans dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, meerdere malen tegen het lichaam van die [persoon 1] te duwen en
- met de kolf van dit vuurwapen, althans dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [persoon 1] te slaan en
daarbij tegen die [persoon 1] te zeggen:
- dat hij 100 euro wilde hebben en dat als er niet betaald zou worden het bedrag dan alleen maar meer zou worden, en
- dat hij de vriendin van [persoon 1] lek zou schieten en daarna die [persoon 1] dood zou schieten, als er niet betaald zou worden en
- dat hij die [persoon 1] zou ontvoeren en dat ze [persoon 1] niet meer zouden vinden, als [persoon 1] naar de politie zou gaan en
- dat hij wel een paar Joegoslaven kende en dat het zou een eer voor ze zou zijn om [persoon 1] te vermoorden;
2.
op 18 januari 2017 te Amstelveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een Apple IPhone 7 mobiele telefoon toebehorende aan [persoon 1] ;
3.
op 18 januari 2017 te Amstelveen, [persoon 1] heeft mishandeld door in een auto:
- die [persoon 1] bij de haren vast te pakken en de haren van die [persoon 1] met kracht naar achteren te trekken en
- die [persoon 1] meerdere malen met zijn, verdachtes, vuisten tegen het gezicht te slaan en
- die [persoon 1] een kopstoot te geven en
- met kracht met zijn duimen tegen de ogen van die [persoon 1] te duwen;
4.
op 18 januari 2017 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag dat aan [persoon 1] toebehoorde,
- tegen die [persoon 1] te zeggen: “je gaat mij nog 500 euro betalen” en
- vervolgens meerdere malen met kracht, met zijn vuist, tegen het gezicht van die [persoon 1] te stompen en
- vervolgens tegen die [persoon 1] te zeggen: “als je het niet betaald dan weet je wel wat er gebeurd dan reken ik met je vriendin, je broertje en je zus af. Als je naar de politie gaat dan laat ik je door een zwart busje ontvoeren en dan hakken ze al je ledematen eraf” en “als mijn naam naar voren komt schiet ik je dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij opgelegd de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en behandelverplichting zoals door de reclassering is geadviseerd.
De verdediging verzoekt de rechtbank in matigende zin rekening te houden met het tijdsverloop in de zaak en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij verzoekt verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is jong, hij neemt de zorg voor zijn zieke moeder deels op zich, hij heeft de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling laten zien en hij heeft serieuze toekomstplannen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank laat bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer op 12 januari 2017 afgeperst door hem - met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) - te bedreigen en te slaan. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens nogmaals tijdens een tweede ontmoeting op 18 januari 2017 geprobeerd af te persen. Deze ontmoeting vond plaats in een auto, in het bijzijn van twee van vrienden verdachte, waarbij verdachte het slachtoffer meermalen met de vuist in het gezicht heeft geslagen, een kopstoot heeft gegeven en met de duimen in de ogen heeft gedrukt. Ook heeft hij daarbij de telefoon van het slachtoffer afgepakt. Dit zijn ernstige feiten die pijn en angst bij het slachtoffer hebben veroorzaakt en waarvan het slachtoffer nog dagelijks de negatieve gevolgen ondervindt, zoals blijkt uit de vordering benadeelde partij.
Verdachte heeft aangifte tegen het slachtoffer gedaan van een bedreiging en een poging tot uitlokking van moord, hetgeen zou hebben plaatsgevonden na voornoemde strafbare feiten. Deze omstandigheid maakt de bewezenverklaarde feiten niet minder ernstig. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de aanleiding van de gebeurtenissen en het contact dat hij had met het slachtoffer. De rechtbank houdt hier dan ook geen rekening mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank houdt rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 16 mei 2019 blijkt immers dat verdachte in 2018 is veroordeeld voor een strafbaar feit gepleegd in november 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 30 mei 2019. Hieruit blijkt dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden in eerste instantie heeft overtreden en dat hij pas sinds 17 november 2017 meewerkt aan het toezicht van de reclassering. De reclassering ziet een positieve ontwikkeling bij verdachte en schat het risico op recidive laag in. De reclassering ziet geen beletsels verdachte een taakstraf op te leggen. De rechtbank houdt in matigende zin rekening met het tijdsverloop in deze zaak en met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank ziet hierin aanleiding af te wijken van de strafeis van de officier van justitie en zal verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf opleggen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.516,07 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering toegelicht en hiertoe pleitaantekeningen overgelegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde afpersing (feit 1) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gevorderde geldbedrag van € 100,- is niet betwist en komt voor toewijzing in aanmerking.
De gevorderde vergoeding voor reis- en communicatiekosten komen ook voor toewijzing in aanmerking nu dit deel van de vordering niet is betwist en voldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt in verband met het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde vergoeding voor toekomstige kosten, zijnde € 250,- en € 750,- komen niet voor toewijzing in aanmerking nu deze schade niet is geleden en niet zeker is of die wordt geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank vindt de gevorderde vergoeding voor de kosten van de behandeling psycholoog toewijsbaar voor een bedrag van € 285,-, zijnde de kosten voor drie afspraken. Uit de facturen blijkt afdoende dat deze afspraken betrekking hebben op verdachte, aangezien zijn geboortedatum daarop is vermeld. De rechtbank wijst dit verweer van de verdediging dan ook af. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de overige kosten voor de psycholoog afwijzen. Reden hiervoor is dat deze kosten incassokosten betreffen die niet rechtstreeks verband houden met de bewezenverklaarde feiten, maar door nalatig handelen van de benadeelde partij zijn ontstaan.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde afpersing (feit 1), mishandeling (feit 3) en poging tot afpersing (feit 4) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 385,- en de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,- zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2017.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.385,-.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 300, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
afpersing
Ten aanzien van feit 2
diefstal
Ten aanzien van feit 3
mishandeling
Ten aanzien van feit 4
poging tot afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
1. verdachte maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 1.385,- (dertienhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 50,-.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 1.385,- (dertienhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2019.