In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee contractuele medehuurders, [eiser] en [gedaagde]. De vordering van [eiser] was gericht op de beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, gelegen aan [adres]. De achtergrond van de zaak ligt in de verstoring van de verstandhouding tussen de partijen, die in het verleden een affectieve relatie hadden, maar sinds januari 2019 niet meer samenwoonden. [gedaagde] had haar bijdrage in de huur en vaste lasten niet voldaan, wat leidde tot financiële problemen voor [eiser].
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een blijvend onhoudbare situatie, waardoor het niet meer mogelijk is voor beide partijen om het gehuurde op normale wijze te gebruiken. De rechter heeft de analoge toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW overwogen, dat normaal gesproken van toepassing is op wettelijke medehuurders. De verhuurder, Eigen Haard, heeft verklaard akkoord te gaan met de wijziging van de huurovereenkomst, zodat [eiser] alleen huurder kan worden.
De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen dan die van [gedaagde], die geen andere woonruimte heeft en in financiële problemen verkeert. De vordering van [eiser] is toegewezen, en [gedaagde] is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde met ingang van 1 november 2019. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.