ECLI:NL:RBAMS:2019:10301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/664816 / KG ZA 19-403
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen partijen over non-concurrentiebedingen en dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn eisers [eiser sub 1] B.V., [eiser sub 2] en [eiser sub 3] betrokken bij een geschil met gedaagden [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De kern van het geschil betreft de naleving van non-concurrentiebedingen en de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de vorderingen van eisers en gedaagden zijn behandeld. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerder vonnis van 19 oktober 2018, waarin gedaagden zijn veroordeeld tot het staken van handelingen die in strijd zijn met de non-concurrentiebedingen. Eisers hebben gesteld dat gedaagden deze veroordelingen niet zijn nagekomen, terwijl gedaagden in reconventie een hogere dwangsom hebben gevorderd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers nog steeds een concurrerende website exploiteren, hetgeen in strijd is met het eerdere vonnis. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eisers om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, niet gegrond is, en heeft de dwangsomveroordeling bevestigd. De rechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van contractuele verplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/664816 / KG ZA 19-403 MvW/LO
Vonnis in kort geding van 23 mei 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie bij dagvaarding van 29 april 2019,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. D. van Eek te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Becker te Arnhem.
Eisers zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden genoemd, en gezamenlijk [eisers] Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , en zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 9 mei 2019 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. [eisers] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig: [eiser sub 2] en [eiser sub 3] met mr. Van Eek en [gedaagde sub 2] met mr. Becker en diens kantoorgenoot mr. J. Lubbers.

2.De feiten

2.1.
Op 19 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank vonnis gewezen in een geschil tussen partijen. Daarin zijn onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten opgesomd die bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt zijn genomen. Die feiten worden hieronder (deels en deels aangevuld) eveneens tot uitgangspunt genomen.
2.2.
[gedaagde sub 1] (althans haar rechtsvoorgangster), waarvan [gedaagde sub 2] (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder is, exploiteert sinds 2011 de website www.cvwizard.nl en sinds 2014 de website www.cv.nl. Op deze nagenoeg identieke websites worden betaalde diensten aangeboden om solliciteren makkelijker te maken. Via een integrale tool kan een curriculum vitae worden opgesteld, bewerkt en beheerd. Ook kunnen langs deze weg sollicitatiebrieven worden opgesteld. Verder kunnen via deze websites brieven en cv’s naar potentiële werkgevers worden gestuurd en vacatures worden ingezien.
2.3.
[eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben als programmeurs gewerkt voor [gedaagde sub 1] .
[eiser sub 2] is senior back-end developer en [eiser sub 3] is software designer/front-back-end developer. In de overeenkomsten van opdracht tussen [gedaagde sub 1] (althans haar rechtsvoorgangster) en [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , althans hun vennootschappen is een geheimhoudingsverklaring/ non-concurrentiebeding opgenomen.
2.4.
[eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben inmiddels in eigen beheer de website [url] ontwikkeld waarvoor zij de handelsnaam [eiser sub 1] voeren. De website is op 31 januari 2018 “breed” online gegaan. Gedaagden hebben voorts de domeinnaam [url] geregistreerd.
2.5.
Tot eind januari 2018 hebben [eiser sub 2] en [eiser sub 3] werkzaamheden uitgevoerd voor [gedaagde sub 1] . In totaal hebben zij een bedrag van ongeveer € 160.000,- betaald gekregen voor hun diensten.
2.6.
Op 13 februari 2018 hebben [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hun vennootschap [eiser sub 1] opgericht. Zij zijn via hun persoonlijke vennootschappen middellijk bestuurder van deze vennootschap.
2.7.
In het vonnis van 19 oktober 2018 (en het herstelvonnis van 2 november 2018) (hierna ook te noemen: het vonnis) van de voorzieningenrechter is onder meer het volgende beslist.
(…)
5.1.
veroordeelt [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , ieder voor zich, om na betekening van dit vonnis hun handelen in strijd met de in de overeenkomsten van respectievelijk 20 februari 2013 en 8 november 2013 neergelegde non-concurrentiebedingen te staken en gestaakt te houden, waaronder de exploitatie van de website [url] ,
5.2.
gebiedt [eiser sub 2] en [eiser sub 3] om om na betekening van dit vonnis de non-concurrentiebedingen na te komen en zich te onthouden van elke benadering van de markt waarbij zij gebruik maken van de know how, bedrijfsgeheime gegevens en vertrouwelijk informatie van eisers,
5.3.
gebiedt [eiser sub 2] en [eiser sub 3] om na de betekening van dit vonnis niemand (zoals [eiser sub 1] ) in de gelegenheid te stellen om die exploitatie mogelijk te maken of uit te voeren,
5.4.
verbiedt [eiser sub 1] om na de betekening van dit vonnis de (huidige inhoud van de) website [url] te (doen) exploiteren,
5.5.
verbiedt gedaagden, ieder voor zich, om na betekening van dit vonnis in strijd te handelen met de in de overeenkomsten van respectievelijk 20 februari 2013 en 8 november 2013 geheimhoudingsbedingen,
5.6.
verbiedt gedaagden om na betekening van dit vonnis ieder (her)gebruik van de know how, bedrijfsgeheime gegevens en vertrouwelijke informatie van eisers,
5.7.
veroordeelt gedaagden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op hun kosten de volgende informatie aan de advocaat van eisers te verstrekken:
a. kopieën van de volledige correspondentie met alle derden aan of voor wie gedaagden onder de naam [eiser sub 1] diensten hebben aangeboden of verricht, zowel via internet, per e-mail, per post of anderszins, uitgesplitst naar medium en datum per geadresseerde; en
b. kopieën van alle bij de onder a bedoelde correspondentie behorende documenten (inclusief bijlagen en attachments) waarin en waarop de naam [eiser sub 1] voorkomt; en
c. een overzicht van de volledige contactgegevens (waaronder de NAW-gegevens, adresgegevens en (e-mail)adressen van de hiervoor bedoelde derden,
5.8.
veroordeelt gedaagden om aan eisers een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij niet aan de veroordelingen onder 5.1 - 5.6 voldoen en voorts om een dwangsom van € 1.000,- aan eisers te betalen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.7 genoemde veroordeling voldoen, alles tot een maximum van € 50.000,- is bereikt, (…)
2.8.
Bij exploten van 24 oktober 2018 is het vonnis betekend aan [eiser sub 1] en aan [eiser sub 3] .
2.9.
In een executiegeschil bij de rechtbank Noord-Holland heeft [eisers] gevorderd de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, stellende dat het berust op een juridische- en/of feitelijke misslag. [gedaagde sub 1] heeft in reconventie een hogere dwangsom gevorderd. In het vonnis van 7 november 2018 zijn beide vorderingen afgewezen.
2.10.
[eisers] heeft een aantal aanpassingen gedaan aan de website [url] . Zo heeft zij met name de vormgeving van de website aangepast, en zijn twee functies verwijderd (het direct versturen van sollicitaties en de mogelijkheid om te zoeken naar banen). [eisers] adverteert nog wel met die laatste twee functies.
2.11.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 26 maart 2019 (hierna ook te noemen: het arrest) de veroordeling onder 5.7 (zie 2.7) alsnog afgewezen en de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd. Voor het overige is het vonnis van 19 oktober 2018 in stand gebleven.
2.12.
Bij exploten van 1 april 2019 heeft [gedaagden] het arrest van 26 maart 2019 aan [eisers] doen betekenen. In de exploten staat onder meer het volgende.
(…) dat schuldenaren, voornoemd, in strijd met voormeld kort-geding vonnis d.d. 19 oktober 2018 hebben gehandeld cq hebben nagelaten aan de uitgesproken veroordeling, zoals genoemd onder punt 5.1 t/m 5.6 van voormeld vonnis in kort-geding, te voldoen, hetgeen in voornoemd arrest door het Hof op voorshands voldoende aannemelijk is, zie ro. 3.8.1: “Dit brengt het hof tot de voorlopige conclusie dat [eisers] nog altijd onvoldoende afstand nemen van het programma CVwizard en daarmee onrechtmatig handelen, zoals door de Voorzieningenrechter in rov, 4.22 overwogen”, zodat per vandaag aan maximale dwangsommen een bedrag ad € 50.000,00 is verbeurd. (…)

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vordert – samengevat –:
[gedaagden] te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 oktober 2018, voor zover die tenuitvoerlegging verband houdt met de veroordeling onder 5.7 van het dictum van dat vonnis, dat bij arrest is vernietigd;
[gedaagden] te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 oktober 2018 (in het bijzonder r.o. 5.8), voor zover die tenuitvoerlegging verband houdt met de beweerde overtredingen van de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.6 die zich zouden hebben voorgedaan in de periode tot aan de datum van het in dit executiegeschil te wijzen vonnis, althans deze tenuitvoerlegging slechts toe te staan voor een in goede justitie te bepalen bedrag;
de tenuitvoerlegging van de veroordelingen onder 5.1 t/m 5.6 en 5.8 van het vonnis van 19 oktober 2018 te schorsen, althans [gedaagden] te gebieden de tenuitvoerlegging te staken en gestaakt te houden tot in de bodemprocedure uitspraak is gedaan over de toepasselijkheid en reikwijdte van het geheimhoudings- dan wel non-concurrentiebeding;
[gedaagden] te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van de proceskosten- en nakostenveroordeling uit het vonnis van 19 oktober 2018, die bij arrest van 26 maart 2019 is vernietigd;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot (terug)betaling van de onder 4 genoemde proceskosten van in totaal € 3.472,20, alsmede tot betaling van de proceskostenveroordeling ad € 1.500,- die voortvloeit uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2019, althans [gedaagden] te gebieden de bedragen eerst te verrekenen met eventueel door [eisers] verschuldigde bedragen;
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van een dwangsom bij overtreding van het gevorderde onder 1, 2, 3 of 4;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] stelt ter toelichting op haar vordering – samengevat en voor zover van belang – het volgende. Zij heeft aan het vonnis en arrest voldaan door de website op cruciale onderdelen aan te passen. Behalve de onder 4.23 van het vonnis genoemde punten heeft [eisers] haar website nog op andere punten aangepast en zij heeft dus meer gedaan dan het minimale. [eisers] heeft een aantal expert opinies in het geding gebracht die haar stellingen op dit punt ondersteunen. [gedaagden] heeft niet toegelicht of onderbouwd hoe zij komt tot een bedrag van € 50.000,- aan verbeurde dwangsommen in verband met de niet-naleving van de veroordelingen onder 5.1-5.6 van het vonnis. Het vonnis en arrest zijn op sommige punten onduidelijk, en die onduidelijkheid moet voor rekening komen van [gedaagden] Met betrekking tot de vraag of [eisers] gebruik heeft gemaakt van de knowhow, bedrijfsgeheime gegevens en vertrouwelijke informatie is door het gerechtshof geoordeeld dat die een nader onderzoek naar de feiten vergt. Dat zal in de bodemprocedure aan de orde moeten komen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert – samengevat –
  • aan de veroordeling onder 5.8 van het vonnis van 19 oktober 2018 een nieuw maximum aan dwangsommen te verbinden van € 1.000.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.6 van het vonnis van 19 oktober 2018 opnieuw uit te spreken en daaraan een dwangsom te verbinden van € 20.000,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 1.000.000,-;
  • [eisers] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.2.
[eisers] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
In geschil is, kort gezegd, of [eisers] dwangsommen heeft verbeurd, of de tenuitvoerlegging van het vonnis en het arrest moet worden geschorst en of de opgelegde dwangsommen voldoende prikkel tot nakoming vormen.
Dwangsommen verbeurd?
5.3.
In dit executiegeschil moet worden onderzocht of de door de voorzieningenrechter verlangde prestaties van [eisers] zijn verricht. Deze prestaties zijn beschreven in het dictum:
a. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] moeten ieder voor zich hun handelen in strijd met de contractuele non-concurrentiebedingen staken en gestaakt houden, waaronder de exploitatie van de website [url] ,
b. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] moeten de bedingen nakomen en zich onthouden van elke benadering van de markt waarbij zij gebruik maken van de knowhow, bedrijfsgeheime gegevens en vertrouwelijke informatie van [gedaagden]
c. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] mogen niemand (zoals [eiser sub 1] ) in de gelegenheid stellen om de exploitatie van de website [url] mogelijk te maken of uit te voeren,
d. [eiser sub 1] mag niet de (huidige inhoud van de) website [url] (doen) exploiteren,
e. [eisers] mogen ieder voor zich niet in strijd handelen met de contractuele geheimhoudingsbedingen,
f. [eisers] mogen de knowhow, bedrijfsgeheime gegevens en vertrouwelijke informatie van [gedaagden] niet (her)gebruiken.
Het dictum moet worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot het dictum hebben geleid. Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitleg van een veroordeling (zoals een bevel om iets te doen) de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen, waarbij de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarnaast geldt bij een in algemene bewoordingen geformuleerd verbod met dwangsomsanctie dat dit verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, daaronder begrepen zijn (zie Hoge Raad 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431, Hoge Raad 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085 en Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369).
5.4.
De voorzieningenrechter heeft, voor zover voor de uitleg van het dictum van belang, overwogen (in r.o. 4.14) dat de contractuele bedingen de verplichting bevatten geheimhouding te betrachten over de van [gedaagden] verkregen kennis en haar geen concurrentie aan te doen door zelf een concurrerende website te ontwikkelen. Ook is overwogen (in r.o. 4.20) dat het daarbij niet van belang is of [eisers] bij het ontwerpen van haar eigen website gebruik heeft gemaakt van kennis of gegevens die zij heeft verkregen ter uitvoering van de opdrachten van [gedaagden] Ten overvloede is overwogen (in r.o. 4.21-4.27) dat [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagden] door onvoldoende afstand te hebben genomen van haar website CVwizard.
Op grond van deze overwegingen is het vonnis voldoende duidelijk en moet het vonnis voorshands zo worden uitgelegd dat de voorzieningenrechter [eisers] heeft gelast geen concurrerende website te exploiteren en in elk geval niet de website [url] zoals deze bestond ten tijde van het vonnis. Het gerechtshof heeft het dictum van de voorzieningenrechter zoals hiervoor onder 5.3 aangehaald bekrachtigd. Het heeft daartoe overwogen (r.o. 3.7.1) dat de contractuele bedingen inhouden dat, ongeacht de bron van de kennis of gegevens die [eiser sub 2] en [eiser sub 3] gedurende de uitvoering van hun opdrachten voor [gedaagden] hebben ingebracht of verkregen, zij die informatie geheim dienen te houden, ook na uitvoering van de opdrachten, en deze niet mogen gebruiken en/of daarmee mogen concurreren. Het gerechtshof overweegt ook dat hoewel de bedingen een ruime strekking hebben, daaruit voorshands niet valt af te leiden dat het [eisers] in absolute zin is verboden met [gedaagden] te concurreren.
In r.o. 3.8.1 overweegt het gerechtshof dat het voorshands voldoende aannemelijk acht dat [eisers] ook na aanpassingen van haar website nog altijd onvoldoende afstand neemt van het programma CVwizard en daarmee onrechtmatig handelt.
5.5.
De vordering van [eisers] om aan [gedaagden] te verbieden het vonnis ten uitvoer te leggen voor zover die tenuitvoerlegging verband houdt met het beweerdelijk niet voldoen aan de in het vonnis verlangde prestaties, is gegrond op de stelling dat het vonnis gedeeltelijk is vernietigd en [eisers] voor het overige niet in strijd met het vonnis heeft gehandeld.
Het verweer van [gedaagden] houdt in dat [eisers] haar website slechts marginaal en op ondergeschikte punten heeft gewijzigd waardoor zij nog steeds een website exploiteert waarmee zij het vonnis schendt. Bovendien heeft [eisers] haar website slechts aangepast kort na de uitspraak van 19 oktober 2018 en zijn na het arrest van het gerechtshof geen wijzigingen meer doorgevoerd.
Dit verweer slaagt. [eisers] exploiteert nog steeds de website [url] en deze website biedt nog steeds dezelfde betaalde dienst aan om via een integrale tool een curriculum vitae op te stellen, te bewerken en te beheren. [eisers] exploiteert dus nog steeds een concurrerende website. Zoals hiervoor is overwogen is dat krachtens het vonnis niet toegestaan. De veroordelingen onder 5.1, 5.2 (het eerste deel met betrekking tot de non-concurrentiebedingen), 5.3 en 5.4 van het vonnis zijn daarom voorshands niet goed nageleefd.
Met betrekking tot het gebruik van de knowhow, gebruiksgeheime gegevens en vertrouwelijke informatie van [gedaagde sub 1] is tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] onvoldoende aannemelijk dat [eisers] de veroordeling heeft geschonden. Dit vergt nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent.
5.6.
Nu de conclusie is dat [eisers] de veroordelingen onder 5.1., 5.2 (deels), 5.3 en 5.4 heeft geschonden is de vraag aan de orde hoe 5.8 van het vonnis moet worden uitgelegd. Daarin is bepaald dat [eisers] een dwangsom van € 1.000,- is verschuldigd voor iedere keer dat zij niet aan de veroordelingen onder 5.1-5.6 voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt. Het gaat in dit geval om doorlopende verplichtingen van [eisers] Nu de dwangsomveroordeling niet anders is gemotiveerd dan dat deze wordt beperkt en gemaximeerd, moet er voorshands van worden uitgegaan dat [eisers] voor de doorlopende exploitatie van de website [url] per veroordeling dan wel gebod dan wel verbod één keer € 1.000,- heeft verbeurd. Ten aanzien van de veroordeling onder 5.1 geldt dat [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ieder € 1.000,- hebben verbeurd.
5.7.
Iedere schuldenaar kan slechts worden aangesproken voor zijn deel in het totaal. Kan ieder van de schuldenaren voor het geheel worden aangesproken (omdat de aard van het object van de verbintenis dit meebrengt, partijen dit zijn overeengekomen of dit uit de rechtsverhouding tussen partijen volgt) dan kan slechts één dwangsom worden opgelegd. In geval van hoofdelijkheid zal de dwangsom door ieder van de schuldenaren kunnen worden verbeurd. In geval van een ondeelbare prestatie is de dwangsom echter deelbaar. Dit heeft tot gevolg dat eisers in conventie het volgende aan dwangsommen verschuldigd zijn: [eiser sub 2] en [eiser sub 3] € 1.000,- voor 5.1, 5.2 en 5.3 dus € 3.000,- voor ieder van hen. [eiser sub 1] heeft voor overtreding van de veroordeling onder 5.4 € 1.000,- verbeurd.
Schorsing tenuitvoerlegging?
5.8.
[eisers] heeft gesteld dat [gedaagden] misbruik van bevoegdheid maakt, doordat [gedaagden] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom dwangsommen zijn verbeurd en doordat zij deze niet tijdig heeft aangezegd. Deze stelling wordt gelet op het verweer van [gedaagden] gepasseerd. [eisers] exploiteert ten onrechte de website [url] zoals hiervoor overwogen. [eisers] konden zelf concluderen dat zij daardoor een dwangsom van € 1.000,- per keer zouden verbeuren. Tijdige aanzegging was daarbij niet nodig, nu sprake is van een doorlopende prestatie. De conclusie is dat [gedaagden] geen misbruik van bevoegdheid maakt door het vonnis ten uitvoer te leggen.
5.9.
Met betrekking tot de vorderingen betekent dit dat de vordering onder 1 zal worden afgewezen. De veroordeling onder 5.7 is in hoger beroep vernietigd zodat [eisers] geen belang heeft bij deze vordering.
De vordering onder 2 zal worden toegewezen, voor zover het tenuitvoerlegging boven een bedrag van in totaal € 7.000,- aan tot op heden verbeurde dwangsommen betreft. Gelet op de hoogte van dit bedrag is het niet nodig de vordering onder 3 toe te wijzen.
Proceskosten
5.10.
[eisers] is in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.233,20 aan proceskosten aan [gedaagden] , te vermeerderen met wettelijke rente. In het arrest van 26 maart 2019 is die beslissing vernietigd en zijn de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd. [eisers] is vervolgens veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Die proceskosten zijn gesteld op € 726,- voor verschotten en € 3.222,- voor salaris en € 157,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 82,- voor het nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het arrest. [gedaagden] is in het arrest veroordeeld tot betaling van de kosten in het incidenteel appel van € 1.500,-. Verder is in het eerdere executiegeschil bij vonnis van 7 november 2018 van de rechtbank Noord-Holland [eisers] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] van € 1.442,- (in conventie) en is [gedaagden] veroordeeld in de proceskosten van [eisers] in reconventie van € 408,-. Na betekening van het vonnis heeft [eisers] aan [gedaagden] € 3.472,20 aan proceskosten en nakosten in eerste aanleg betaald. Deze kosten dienen te worden terugbetaald aan [eisers] [gedaagden] heeft daarnaast echter nog € 726 + 3.222 + 157 + 82 + 1.442 = € 5.629,- van [eisers] te vorderen. [eisers] heeft aan proceskosten € 1.500 + 408 = € 1.908,- van [gedaagden] te vorderen, te vermeerderen met de reeds betaalde € 3.472,20 =
€ 5.380,20. [gedaagden] zal dan ook worden veroordeeld dit bedrag eerst te verrekenen voordat zij tot executie van de proceskosten overgaat.
5.11.
Voor toewijzing van het gevorderde onder 6 (oplegging van een dwangsom) wordt geen aanleiding gezien. Deze is hooguit mogelijk bij de veroordeling onder 4, maar gelet op de omvang van het bedrag waarmee dient te worden verrekend is niet te verwachten dat [gedaagden] het verbod zal overtreden. De vordering met betrekking tot de proceskosten in dit geding wordt hierna onder 5.14 behandeld.
Voldoende prikkel tot nakoming?
5.12.
Het gerechtshof heeft in rechtsoverweging 3.6.1 van het arrest overwogen dat de dwangsom niet wordt verhoogd. De situatie is ten opzichte van de situatie ten tijde van het arrest niet gewijzigd. Voorshands wordt dus geen aanleiding gezien om een hogere dwangsom te bepalen.
5.13.
In reconventie vordert [gedaagden] de veroordelingen opnieuw uit te spreken, en daaraan een hogere dwangsom en een hoger maximum te verbinden. Deze vordering wordt afgewezen. Wel wordt aanleiding gezien de dwangsomveroordeling te wijzigen in die zin dat aan de veroordeling onder 5.1, 5.2 het eerste deel, 5.3 en 5.4 een dwangsom zal worden verbonden van € 1.000,- per veroordeling per dag voor de drie gedaagden in reconventie gezamenlijk, en dus niet per gedaagde, met een maximum van € 50.000,-. Geoordeeld wordt dat daarvan voldoende prikkel tot nakoming uitgaat. Dat betekent dat het hierna op te leggen verbod op tenuitvoerlegging slechts geldt voor zover het tot op heden verbeurde dwangsommen betreft (boven een bedrag van € 7.000,-). Na betekening van dit vonnis geldt een aangepaste dwangsom.
5.14.
Aangezien zowel in conventie als in reconventie elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [gedaagden] het vonnis van 19 oktober 2018 ten uitvoer te leggen, voor zover daarbij een hoger bedrag dan € 7.000,- aan tot heden verbeurde dwangsommen wordt gevorderd,
6.2.
gebiedt [gedaagden] om bij de executie van het vonnis van 19 oktober 2018, het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2019 en het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2018 voor wat betreft de proceskosten eerst te verrekenen hetgeen zij aan [eisers] is verschuldigd alvorens tot inning over te gaan, een en ander zoals overwogen in 5.10,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagden] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1, 5.2 (het eerste deel met betrekking tot non-concurrentiebedingen), 5.3 en/of 5.4 van het vonnis van 19 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
6.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019. Bij afwezigheid van mr. M. van Walraven is dit vonnis ondertekend door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak. [1]

Voetnoten

1.type: LO