ECLI:NL:RBAMS:2019:10365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
13/674151-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen in Amsterdam met criminele herkomst

Op 10 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die op 26 februari 2016 in Amsterdam betrokken was bij het witwassen van geldbedragen van € 9.000 en € 7.050. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze geldbedragen voorhanden had, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De zaak kwam aan het licht toen verbalisanten de verdachte en zijn medeverdachten observeerden en hen aanhielden na een achtervolging. Bij de fouillering van de verdachte en zijn broer werden de contante geldbedragen aangetroffen. De verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was uit zijn kledingwinkels, maar deze verklaring werd niet ondersteund door bewijs uit het dossier. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen en legde een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen op. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen geldbedragen verbeurd, omdat deze met het strafbare feit waren verkregen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674151-17 (Promis)
Datum uitspraak: 10 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 februari 2018, 20 december 2018 en 10 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat de raadsman van verdachte, mr. J.S.W. Boorsma, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 februari 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 9000 euro en/of 7050 euro, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf.
(artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 26 februari 2018 zien verbalisanten tijdens een surveillancedienst op de Amsterdamseweg in Amstelveen twee mannen bij een Mini Cooper, waarvan één een schrikachtige reactie vertoont als zij langsrijden. De verbalisanten trekken daarop het kenteken van de Mini Cooper na. Zij zien dat deze op naam staat van [naam] (hierna: [naam] ), een persoon die in het verleden is veroordeeld voor onder meer opium- en vermogensdelicten. De verbalisanten verzoeken een collega om de Mini Cooper in de gaten te houden. Enkele minuten later ziet deze collega dat een groep van vier mannen in de richting van de Mini Cooper loopt. Eén van hen gaat in de Mini Cooper zitten. De overige drie nemen plaats in de daarnaast geparkeerde Ford Galaxy. Beide voertuigen rijden vervolgens achter elkaar weg in de richting van Amsterdam. Na een korte achtervolging worden beide voertuigen van de weg gehaald. De bestuurder van de Mini Cooper blijkt [naam] . De verbalisanten vragen hem of ze zijn auto mogen doorzoeken. Zij treffen een automatisch vuurwapen aan. Hierop besluiten de verbalisanten de drie mannen in de Ford Galaxy – verdachte, zijn broer [naam broer] en medeverdachte [medeverdachte] – te fouilleren. De drie mannen blijken grote contante geldbedragen bij zich te dragen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde witwassen. Zij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad. De wijze van aantreffen van de geldbedragen – contant en in kleine coupures – alsook de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, rechtvaardigen een verdenking van witwassen. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Het geld zou onder meer afkomstig zijn uit zijn kledingwinkel. Het bedrag dat zijn broer bij zich droeg (€ 7.050,00) was bedoeld om de kosten van de huur alsook de kosten van gas, water en licht te betalen. Zij wilden dit geld gaan storten. Het bedrag dat hijzelf bij zich droeg (€ 9.000,00) was bedoeld om kleding in te kopen in het buitenland. De verklaring van verdachte komt echter op veel punten niet overeen met de stukken die zijn overgelegd door de boekhouder alsook met hetgeen de boekhouder en zijn ex-vrouw (als mede-eigenaar van de kledingwinkel) hebben verklaard. De ex-vrouw van verdachte heeft later bij de rechter-commissaris een andersluidende verklaring afgelegd. Deze verklaring lijkt echter gefabriceerd en moet daarom terzijde worden geschoven.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verdachte heeft direct na zijn aanhouding een verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Hij heeft verklaard dat het geld afkomstig is uit zijn twee kledingzaken. Deze verklaring is op voorhand niet onaannemelijk en wordt bovendien bevestigd door zijn broer alsook door zijn ex-vrouw tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Nadat de Ford Galaxy op 26 februari 2016 van de weg wordt gehaald, worden de inzittenden gefouilleerd. Bij verdachte wordt een bedrag van € 9.000,00 aangetroffen in coupures van € 20,00 en € 10,00 [2] en bij zijn broer een bedrag van € 7.050,00 in coupures van € 50,00 en € 20,00. [3]
Verdachte wordt daarop aangehouden en naar het politiebureau gebracht voor verhoor. Verdachte verklaart aldaar ten overstaan van de verbalisanten dat het aangetroffen geld van hem is. Het geld is afkomstig uit zijn twee kledingwinkels. [4] Zijn broer droeg € 7.500,00 bij zich. Dit geld was bedoeld om de huurkosten en de kosten van gas, water en licht te betalen. Ze wilden dit geld gaan storten. De rest van het geld was bedoeld voor de inkoop van kleding. [5] Dit gebeurde altijd in Duitsland of Parijs. Zij betaalden dan met contant geld, omdat ze dan soms korting kregen. [6]
De politie heeft naar aanleiding van deze verklaring nader onderzoek gedaan. Verdachte blijkt vennoot te zijn van een kledingwinkel, tezamen met zijn ex-vrouw. [7] De politie neemt contact op met de boekhouder van de kledingwinkel. De boekhouder legt enkele boekhoudkundige stukken ten aanzien van de jaren 2015 en 2016, waaronder kwitanties en bankafschriften, over. Daarnaast verklaart hij – kort en zakelijk weergegeven – het volgende. De betrokkenheid van verdachte bij de kledingwinkel is gering. Het contact verloopt altijd via zijn ex-vrouw. Zij hebben geen vennootschapsovereenkomst gesloten waarin zij (bijvoorbeeld) een winstverdeling zijn overeengekomen. Er vinden ook geen privé-onttrekkingen plaats door verdachte. De huur van het bedrijfspand en de kosten van gas, water en licht worden via de bank overgeschreven aan de verhuurder. De kleding inkopen vinden plaats in Nederland, bij het World Fashion Centre in Amsterdam. Deze inkopen worden, voor zover de boekhouder weet, door de ex-vrouw van verdachte gedaan. Een deel van het bedrijfspand wordt verhuurd voor € 3.500,00 per maand. Deze inkomsten worden sinds 2016 maandelijks op de bedrijfsrekening gestort. Het bedrag dat maandelijks aan contante betalingen binnenkomt is ongeveer € 1.500,00 tot € 3.000,00. De boekhouder merkt tot slot op dat enkele stortingen hebben plaatsgevonden op de bedrijfsrekening, waarvan de ex-vrouw van verdachte geen weet had. Verdachte heeft laten weten dat dit te maken heeft met een voorgenomen verkoop. Hier is echter volgens de boekhouder [naam boekhouder] niets van gebleken. [8] Uit de overgelegde boekhoudkundige stukken blijkt – in aanvulling op hetgeen de boekhouder heeft verklaard – dat deze stortingen hebben plaatsgevonden op 17 en 20 augustus 2015. Het gaat om een vijftal storting van in totaal € 90.000,00. Deze stortingen worden zowel op 17 als 20 augustus direct overgemaakt naar een rekening op naam van ‘ [naam rekeninghouder] ’ met de omschrijving ‘overname winkel’. [9]
De politie heeft vervolgens de ex-vrouw van verdachte als getuige gehoord. Zij heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Zij werkt fulltime in de kledingwinkel. Verdachte is soms aanwezig, bijvoorbeeld als zij even weg moet. [10] De huurkosten worden betaald via de bank en de kosten van water en elektriciteit worden per automatische incasso overgemaakt. [11] Zij doet de kledinginkopen en gaat daarvoor ongeveer drie keer per week naar de World Fashion Centre in Amsterdam. Betalingen voor kleding gaan deels contant en deels via de bank. [12] Op de vraag of ooit sprake is geweest van de mogelijke verkoop of overname van een kledingwinkel, laat zij weten dat daarover is gesproken 10 jaar geleden toen zij en verdachte uit elkaar gingen en later nog eens in 2012 toen het slecht ging met het bedrijf. Momenteel is zij bezig met de mogelijke overname van een kledingwinkel, maar er zijn nog geen officiële afspraken gemaakt. [13] Over de stortingen van in totaal € 90.000,00 in augustus 2015 weet zij niets. [14] Op de vraag hoe verdachte in zijn inkomsten voorziet, antwoordt zij dat verdachte vrijwel iedere maand een bedrag van € 100,00 of € 200,00 meeneemt uit de winkel. [15]
3.4.2
Oordeel van de rechtbank
In geval van een verdenking van witwassen zonder dat duidelijk is uit wélk misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te laten doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Bij verdachte wordt € 9.000,00 aangetroffen in coupures van € 20,00 en € 10,00 en bij zijn broer € 7.050,00 in coupures van € 50,00 en € 20,00. Het als privé persoon vervoeren van dergelijke grote geldbedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en is daarom ook hoogst ongebruikelijk. Deze feiten en omstandigheden doen vermoeden dat sprake is van witwassen, welk vermoeden wordt versterkt door het feit dat verdachte kort daarvoor is gezien met [naam] , een persoon van wie bekend is dat hij criminele antecedenten heeft. Het voorgaande maakt dat van verdachte een verklaring mocht worden verlangd omtrent de (legale) herkomst van het geld.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ook een verklaring gegeven; het aangetroffen geld zou volgens hem afkomstig zijn uit zijn kledingwinkels en bedoeld om de huurkosten en de kosten van gas, water en licht te betalen (€ 7.050,00) en om kleding in te kopen in Duitsland of Frankrijk (€ 9.000,00). Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Onderzoek Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft hier nader onderzoek naar laten verrichten. Zo zijn de boekhouder van de kledingwinkel en de ex-vrouw van verdachte (als medevennoot van de kledingwinkel) gehoord. Hun verklaringen blijken de verklaring van verdachte niet te ondersteunen. Zo hebben zij beiden verklaard dat de kosten voor water en elektriciteit maandelijks van de bedrijfsrekening worden afgeschreven en niet contant worden betaald. Ook de huurkosten worden sinds 2016 via de bank betaald. Dit blijkt ook uit de overgelegde bankafschriften. Verder verklaren zij beiden dat de inkoop van kleding door de ex-vrouw van verdachte wordt gedaan, welke inkopen zij bovendien niet contant in het buitenland doet, maar (voor het grootste deel) giraal bij het World Fashion Centre in Amsterdam. De boekhouder geeft verder te kennen dat geen privéonttrekkingen hebben plaatsgevonden door verdachte. Dit wordt wederom bevestigd door de ex-vrouw van verdachte. Zij laat weten dat verdachte maandelijks € 100,00 of € 200,00 uit de winkel pakt, maar dat hij verder geen inkomsten uit de winkel geniet. Tot slot laat de boekhouding zien dat in augustus 2015 een aantal stortingen heeft plaatsgevonden van in totaal € 90.000,00 met telkenmale de omschrijving ‘overname winkel’. Deze stortingen werden direct gevolgd door overboekingen. Noch de boekhouder, noch zijn ex-vrouw blijken op de hoogte van een overname. De verklaring van verdachte blijkt aldus op vrijwel geen enkel punt te kloppen met de feitelijke gang van zaken rondom zijn kledingwinkel.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het onderzoek kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de aangetroffen geldbedragen een legale herkomst hebben. Dat betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 26 februari 2016 te Amsterdam voorwerpen, te weten geldbedragen van 9000 euro en 7050 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1600,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 32 dagen. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met het tijdsverloop en met het eerder aan verdachte aangeboden transactiebedrag. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd worden verbeurd verklaard, omdat het strafbare feit met die geldbedragen zijn gepleegd. De overige in beslag genomen voorwerpen kunnen worden geretourneerd aan verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de veroordeling van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2018 en met het tijdsverloop in deze zaak. De raadsman heeft voorts verzocht om de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen. Indien de geldbedragen worden verbeurd verklaard, dient volgens de raadsman daarmee in matigende zin rekening te worden gehouden. Dit betreft immers een bijkomende straf. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht om een eventuele geldboete in voorwaardelijke zin op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat ‘misdaad loont’.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In deze oriëntatiepunten wordt voor het witwassen van een bedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 uitgegaan van een gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden. Verdachte heeft € 16.050,00 witgewassen. Hij zit daarmee aan de ondergrens van het spectrum. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt een gevangenisstraf van tien weken.
De rechtbank stelt verder vast dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Op 26 februari 2016 is verdachte aangehouden en zijn de onder hem aangetroffen geldbedragen in beslag genomen. Verdachte is vervolgens een dag later voor het eerst als verdachte gehoord. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Dat betekent dat er – om te kunnen spreken van het doen van vonnis binnen een redelijke termijn - een eindvonnis had moeten worden gewezen voor 26 februari 2018. Er is aldus sprake van overschrijding van de redelijke termijn van bijna één jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Zij zal daarbij uitgaan van de gebruikelijke tien procent matiging, hetgeen betekent dat een gevangenisstraf van negen weken resteert.
Gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdatum, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is. Daartegenover staat dat het opleggen van een enkel voorwaardelijke straf niet past bij de ernst van het onderhavige feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat naast een voorwaardelijke gevangenisstraf tevens een onvoorwaardelijke werkstraf dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke werkstraf verder rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 22 november 2018. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. Eveneens blijkt hieruit dat verdachte op 3 juli 2018 is veroordeeld. Dat betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorgaande omstandigheden zullen ten voordele van verdachte worden meegenomen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken (42 dagen).
Verbeurdverklaring
De voorwerpen vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht onder 3 en 7, te weten de geldbedragen van € 9000,- en € 7050,-, behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Van de overige voorwerpen die op de beslaglijst zijn vermeld onder 1, 2, 4, 5 en 6 zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 (tweeënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd de voorwerpen 3 en 7 zoals vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen 1, 2, 4, 5 en 6 zoals vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016044692-11 van 26 februari 2016, p. 7.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016044692-21 van 26 februari 2016, p. 9.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte met nummer PL1300-2016044692-34 van 27 februari 2016, p. 83, laatste alinea en p. 84, eerste helft van de pagina.
5.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte met nummer PL1300-2016044692-34 van 27 februari 2016, p. 84, eerste helft van de pagina.
6.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte met nummer PL1300-2016044692-34 van 27 februari 2016, p. 81, laatste twee regels op de pagina.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016044692 van 5 juli 2016, p. 182.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016044692 van 5 juli 2016, p. 183.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016044692 van 1 februari 2017 met bijlagen, p. 191- 192 en p. 201-202 (bijlagen 2 en 3); en proces-verbaal van verhoor van getuige [naam boekhouder] met rc-nummer 18/597 van 26 april 2018, p.2.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 206, onderste helft van de pagina.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 207, midden van de pagina.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 207, net onder het midden van de pagina.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 207, onderste gedeelte.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 208, midden van de pagina.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016044692 van 1 maart 2017, p. 207, bovenste gedeelte van de pagina.