Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige leidinggevende van een bedrijf dat ervan werd verdacht zonder de vereiste vergunning industriële afsluitringen naar Iran te hebben geëxporteerd. De verdachte, geboren in 1952 en verantwoordelijk voor de onderneming, werd beschuldigd van feitelijke leidinggeving aan de verkoop en export van goederen naar Iran. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2019, waar de officier van justitie, mr. P.J. Borst, en de raadsman van de verdachte, mr. J.P.A. van Schaik, hun standpunten naar voren brachten.
De tenlastelegging betrof twee zaken: de export van 5 gaskets/O-ringen van Viton® op 16 december 2016 en 8 wedges van PTFE op 10 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat de goederen niet op de tenlastegelegde data waren verkocht, geleverd of geëxporteerd. In zaak 1 was de zending op 16 december 2016 stopgezet door de douane en niet naar Iran vervoerd. In zaak 2 was de zending op 10 juni 2016 door de douane gestopt, en de export vond pas plaats op 30 juni 2016, wat niet overeenkomt met de tenlastelegging.
De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de verdachte vrij. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Douanewetboek van de Unie, waarbij werd vastgesteld dat de goederen zich nog onder douanetoezicht bevonden en niet als geëxporteerd konden worden beschouwd. Het vonnis werd uitgesproken door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Lugthart.