4.8.Gezien de verklaring van [gedaagde] moet worden geoordeeld dat hij het aanbod van Stadswacht B.V. heeft aanvaard, ook het tijdstip van levering, ook al is geen exacte dag bepaald. [gedaagde] heeft op het aanbod immers gezegd “doe maar” of iets van die strekking. Tevens kan in dit verband worden gewezen op het telefoongesprek van 21 maart 2018. [naam 1] heeft van dat gesprek een geluidsopname gemaakt omdat hem een dag eerder was gebleken dat [gedaagde] terugkrabbelde, en die opname in het geding gebracht. De advocaat van [gedaagde] heeft ter comparitie over het gesprek van 21 maart 2018 opgemerkt, zoals opgenomen in het proces-verbaal: dat uit het gesprek niet blijkt dat [gedaagde] verkeerd zit; dat [naam 1] veel aan het woord is en [gedaagde] uitnodigt om een en ander te bevestigen; dat [naam 1] dwingend bezig is teneinde bewijs te vergaren; dat [gedaagde] overdonderd was, mede door de vriendschappelijke relatie die hij en [naam 1] hadden; dat wel toegegeven kan worden dat [gedaagde] niet duidelijk is geweest in het gesprek.
De rechtbank heeft, partijen over de in het geding gebrachte geluidsopname gehoord hebbende, na afloop van de comparitie de opname beluisterd en concludeert dat [gedaagde] ruiterlijk toegeeft dat hij het aanbod heeft aanvaard maar vervolgens daarop is teruggekomen omdat hij spijt heeft. [naam 1] is inderdaad veel aan het woord en zet vanaf enig moment ietwat geagiteerd uiteen wat er over en weer is gezegd op 19 maart 2018 en dat het terugkrabbelen door [gedaagde] wat hem betreft niet kan, maar hij is niet dwingend bezig: [gedaagde] geeft geheel eigener beweging meteen en later nog bij wijze van reactie diverse keren onomwonden toe dat hij, kort gezegd, fout zit. Het lijkt er overigens op dat [gedaagde] tijdens het gesprek in de veronderstelling verkeert dat hij juridisch niet aan de verkoop gebonden is totdat de zaak bij de notaris is afgerond, maar zo’n veronderstelling (van een schriftelijkheidseis derhalve) is onjuist, waarover al eerder is overwogen. Ter illustratie wordt het gesprek hier grotendeels weergegeven:
(na de inleidende begroetingen:)
[naam 1] : “Kan ik je storen, mag ik je storen?”
[gedaagde] : “Zeg het maar.”
[naam 1] : “Nou, ik ben natuurlijk wel een beetje, beetje…”
[gedaagde] : “Je bent boos…ja…”
[naam 1] : “Nou, weet je …”
[gedaagde] : “Begrijp ik ook …”
[naam 1] : “Nou, maar weet je, [gedaagde] , ik ben gewoon een beetje verbaasd, want…”
[naam 1] : “We hebben maandagmiddag een heel leuk gesprek en, eh, ik zeg [gedaagde] , gun het me voor 925, je zegt ‘nou …”
[gedaagde] : “Ja, ja, ja, ja, ja …”
[naam 1] : “… Ik zeg half juni afnemen, eh, je zegt ‘ [naam 1] , nou oke’ wanneer gaan we naar de notaris’, dat zeg jij.”
[gedaagde] : “Ja, ja, ja, ja (…)”
[naam 1] : “Ja, je zegt wanneer gaan we naar de notaris en, eh, ik zeg ‘super tof dat je het me gunt, ik ben er blij mee’ en, eh, en je gunt het me ook …”
[naam 1] : “En dan laat ik je nog bellen door de notaris en de notaris heb je ook gezegd dat het verkocht is en dat het akkoord is, en dan krijg ik een dag later een appie van ‘ [naam 1] , eh, nee, eh, toch niet’!”
[gedaagde] “Nee, je … je hebt ook gelijk, jongen, maar … ik neem er geen afscheid van. Echt, het spijt me, ik kan het niet. Ik kan het gewoon niet. Ik heb dat pand veertig jaar en, eh, ik weet het niet wat het is, ik ben er doodziek van.”
(…)
[naam 1] : “Ja, waar het mij om gaat … ik vind gewoon een beetje...eh, eh, eh …”.
[gedaagde] : “Ik begrijp je, ik begrijp je, ik zou zelf net zo reageren”.
[naam 1] : “Ja, het is niet zo dat ik het uit mijn duim zuig of zo, je hebt gewoon tegen mij gezegd…”
[gedaagde] : “Nee, nee …”
(*)
(…)
[gedaagde] : “ [naam 1] , ik had een lunch gehad, en ik had gewoon, ik was effe gewoon … te ver gegaan, en dan ga je anders denken, weet je. En, ik had, ik had gewoon niet terug moeten bellen, gewoon klaar. Dat was het beste geweest.”
[naam 1] : “Ja, ja maar, ja, ik vind het … ik vind het … ik vind het, ik vind het eigenlijk gewoon niet netjes, want, eh, …”
[gedaagde] : “Nee, nou ja, ik geef je d’r ook gelijk in …”
[naam 1] : “Je, je hebt hem wel verkocht aan me.”
[gedaagde] : “Nou, ‘verkocht’ is bij de notaris, hè…eh, kom op. Maar, ik had het niet zo moeten doen, ik ben het helemaal met je eens.”
(…)
[naam 1] : “… heb ik je een gigantisch bod gedaan en toen …”
[gedaagde] : “Klopt allemaal.”
[naam 1] : “En dan zeg je ‘ [naam 1] , ja akkoord’, en de notaris heeft je nog gebeld en …. bevestigd bij de notaris!”
[gedaagde] : “Ik weet het, ik weet het. Ik weet het”.
(…)
(*) Uit de geluidsopname blijkt duidelijk dat [gedaagde] de opmerking “nee, nee” maakt om te kennen te geven dat [naam 1] gelijk heeft wanneer hij zegt dat hij het niet uit zijn duim zuigt.